Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij261.Eene kapel zweefde hoog, hoog, in de lucht. Ze genoot haar vryheid, haar schoonheid, en vooral verlustigde zy zich in 't aanschouwen van alles wat onder haar was.
- Komt, komt hier... hoog! scheen ze toeteroepen aan hare zusters die ver onder haar rondfladderden over de bloemen der aarde. - Wy drinken honig, en blyven beneden. - O, lieve zusters, als ge wist hoe heerlyk 't is alles te overzien! Komt, komt toch! - Zyn er bloemen daarboven, waaruit we den honig kunnen zuigen dien wy kapellen noodig hebben om te leven? - Men ziet van hier al de bloemen, en dàt genot... - Hebt ge honig daarboven?
't Is waar, honig was daarboven niet! De arme vlinder die tegenzin had in 't wonen beneden, werd vermoeid... Toch trachtte zy zich òptehouden! Ga naar voetnoot* 't Was zoo schoon, vond ze, zoo alles te overzien, alles te begrypen in één blik. Maar honig... honig? Neen, honig was er niet daarboven! En ze werd zwak, die arme kapel! Haar vleugelslag werd trager, al trager. En ze zakte, en ze overzag àl minder en minder! Toch wou ze... | |
[pagina 164]
| |
Neen, 't baatte niet! Ze daalde...
- Ei, daar komt ge, riepen de zusters, wat hebben we u gezegd? Toch komt ge nu evenals wy honig zuigen uit de bloemen hier beneden. We wisten 't wel!
Zoo riepen de zusters, verheugd omdat ze gelyk hadden, schoon ze dat slechts hadden uit gebrek aan besef van 't schoone daar-boven.
- Kom, en zuig honig als wy!
En de kapel daalde al lager... en wilde nog... Dáár was 'n bloemstruik... zou ze dien kunnen bereiken? Ze daalde niet meer... ze viel! Ze viel naast den struik, op den weg, in 't spoor... En daar werd ze vertrapt door 'n ezel. |
|