242a.
(In de vorige uitgaaf als Noot gedrukt.) Met den
bespottelyken eigenwaan die me kenmerkt, meende ik in 1862 toen ik, die
zeeziekte-vertelling gereed maakte voor de pers, iets schoons geschreven te
hebben - dat meer gebeurt - en ditmaal zelfs - ook dit gebeurt meer - iets
zéér schoons.
Uit vrees dat het nageslacht misschien in gelyke dwaling vervallen
zou als men het ongewaarschuwd overliet aan z'n eigen oordeel, acht ik my
eerlykheidshalve verplicht tot de verdrietige mededeeling dat m'n
zeeziekte-vertelling niet alleen zeer ver beneden Sterne's
Sentimental Journeystaat, maar zelfs gebleken is in zeer
letterlyken zin beneden kritiek te wezen. Geen tydschrift heeft zich
vernederd daaraan 'n enkel woord van afkeuring wegtewerpen.
Om nu evenwel te voorkomen dat latere beoordeelaars, tengevolge der
negatieve voorlichting uit Attika, ook m'n geheelen overigen arbeid niet
de minste aandacht waard keuren, verhef ik me hier met een van dankbaarheid
gloeiend gemoed op 'n getuigenis van zekeren wereldberoemden litterator - wiens
naam ik verzwygen mag, omdat hy ook zonder myn toedoen op alle nageslachtelyke
lippen zweven zal - die onlangs in 'n italiaansch tydschrift, onder den titel:
il movimente intellettuale in Olanda een-en-ander mededeelende uit onze
Republiek der Letteren, my wel heeft gelieven te noemen. Die
wereldberoemde letterkundige dryft de al te stoute welwillendheid
zóó ver dat-i my, in gezelschap van twee even wereldberoemde
schryvers - wier namen ik alweer, om gelyke reden als-boven, mag overslaan - 'n
plaatsjen aanwyst onder de dii minores die den troon omringen eener
vierde Nederlandsche wereldberoemdheid.
Voor jonge studenten in de Letteren zal 't na 'n eeuw of wat 'n
aardige - maar niet zeer gemakkelyke - taak zyn de door my overgeslagen namen
intevullen, en tevens uit een-en-ander te besluiten tot il movimente
hyper-intellectuale en de integriteit der mannen van Letteren in...
Boeotie.