Ideën I
(1879)– Multatuli– AuteursrechtvrijVoor 'n jaar of wat wandelde een redelyk jonge man - 'n jonkman was-i niet meer - op-en-neer langs de kaai der Joliette te Marseille. La Joliette heet een der havens van die stad. Hy scheen op-reis te moeten, althans... nu ja, de beschryving doet er niet toe. Men zag 't hem aan, dat-i op-reis moest. De lieutenant Ga naar voetnoot* van 't vaartuig dat hem zou overvoeren, was komen zeggen dat de wind tégen was, en dat de kaptein waarschynlyk wachten zou met ankerlichten Ga naar voetnoot† tot den volgenden morgen. Als dus de reiziger verkoos terugtekeeren naar z'n hotel in de rue Beauvau...
- Non, non, je préfère m'embarquer tout de suite. - Comme vous voulez, m'sieur. Mais je crains que vous ne vous ennuyiez.
| |
[pagina 135]
| |
Als ik Fransman was, gooide ik die derde i weg, zoowaar als ik me ditmaal veroorloof de c.h. wegtegooien uit Frans.ch.man.
- Le capitaine craint que vous ne vous ennuyiez à bord. - Du tout, du tout... j'ai mes idées!
Die second dacht zeker: ‘net als ik!’ Want, het is kluchtig, ieder heeft van die dingen. Althans niemand klaagt over het tegendeel. Maar als ik nu ideen ga schryven in dit idee, dan kom ik nooit klaar met m'n vertelling over dien Rus, of dien... Italiaan, uit... engelsche ouders geboren te Koppenhagen, geloof ik. Hy ging naar boord, bezocht z'n hut, vond daarin twee kooien die ruimer waren dan men verwachten kon op zoo'n kleine brik als de Sainte-Vierge, plaatste z'n weinige bagage in de onderste, en vermaakte zich daarna met 'n soort van inspektie van 't vaartuig. Althans hy scheen belang te stellen in allerlei dingen die anderen meestal onverschillig zyn. Hoe oud de brik en waar ze gebouwd was? Hoeveel bemanning ze had? Hoe scherp ze kon zeilen by den wind? Of die kleine mousse nog 'n moeder had? En hy scheen nogal goed t'huis aanboord. By 't eigenaardig ‘dekloopen’ wist hy altyd de hoogerhand te laten aan den kaptein... Ik geloof 't graag! Als knaap had-i eens 'n oorveeg gehad, omdat hy den kaptein in den weg stond aan stuurboord. Ga naar voetnoot*
- M'sieur a beaucoup voyagé? - Si, si! - Il paraît.
De iersche Rus was dadelyk t'huis aan boord. Daar kwam de vrouw van den kaptein, met 'n lief kindjen aan de borst...
- Comment, madame, du temp qu'il fait!
Want, ofschoon in 't laatst van Mei, 't was koud, heel koud. En hy dekte de zoogende moeder toe, met 'n reisdeken. | |
[pagina 136]
| |
Die vrouw zag gek op. De kaptein had nog even tyd gehad haar te zeggen dat die gemeenzaamheid van den vreemde iets eigenaardigs was dat men vergeven moest ‘à quelqu'un qui vient de si loin. Ce sont peut-être les moeurs de son pays.’ De son pays! O God, hoe bitter klonk den vreemde dat woord, want hy had het verstaan, schoon 't gezegd was met gedempte stem. De son pays! Of er zede noodig was, landsgewoonte, om iemand te doen voelen dat het koud is als-i 'n zoogende moeder ziet! De son pays! Dat deed hem zéér. Hy was niet van 'n pays. Hy handelde niet naar de gebruiken van 'n pays! Hy zou 'n zoogende moeder hebben toegedekt, al schreef z'n pays voor haar bloottestellen aan kou. De son pays! Neen, hy wàs niet van 'n pays! Ik heb gelogen, toen 'k zei dat hy 'n Deen was, of 'n Engelschman. Hy was geen Franschman, geen Schot, geen Spanjaard... hy was 'n mensch, en 'n goed mensch. Dat zult ge zien, als ik den tyd heb om m'n vertelling aftevertellen. Voor ik overga tot m'n tweede hoofdstuk, wil 'k wat op-en-neer loopen in m'n kamer om uittevloeken tegen allerlei zeden, gelooven, godsdiensten, reglementen en stelsels, die 't Goede begraven onder wat sleur.
| |
Tweede hoofdstuk.Ik bemerk daar dat ik verzuimd heb: eerste hoofdstuk te schryven boven den aanvang dezer historie. Ik wist toen niet dat ze zoo lang worden zou als ik nu begin te begrypen. Want van-lieverlede wordt me weer alles helder, en ik herinner my al duidelyker hoe ze 't vertelde... als ze 't vertelde. Want dikwyls deed ze 't niet, maar aan my zei ze alles. Dat hebben velen gedaan, en daarom schryf ik zoo mooi. |
|