144.
Er bestaat aantrekkelykheid in dwaling, en in ons gemoed iets wat we
noemen kunnen: horror vacui. Gewoonlyk geven we geen dwaling op, zonder
daarvoor wel en deugdelyk 'n andere dwaling in de plaats te hebben gekregen.
Verbeeld u dat er geroepen is: brand! Ge gaat uit om te helpen blusschen. Neen,
om te kyken. Neen, om wat emotie optedoen... uw dag was zoo vervelend!
Daar ontmoet u iemand die verzekert dat er geen brand is. Die
man neemt u iets af. Vraag eens ernstig aan uzelf of er niet zekere
teleurstelling ligt in die mededeeling?
Tegen die teleurstelling wilt ge u verzetten. Al zeggende
‘zoo... des te beter!’ houdt ge uw hand dwars van 't oog naar den
kant der gaslantaarn. Gy staart in de lucht, en meent - neen, ge hoopt -
rook te zien.
Er is 'n wolkje dat, om u genoegen te doen, zoo goed is de gedaante
van 'n rookzuil te vertoonen. Of er is 'n veenbrand in Drenthe die rooden gloed
geeft. Of... neen, er is niets, niets, volstrekt niets dat u 't recht geeft te
blyven gelooven aan brand, en toch... al zeggende: ‘des te beter!’
vraagt ge eindelyk:
- Maar... zou er dan ook misschien - neen, dát 's 'n wolk -
maar... zou er ook misschien iemand in 't water zyn gevallen?
Als iemand daarop zegt: ‘neen, ook dát niet’
vindt ge hem onvriendelyk.