Volledige werken. Deel 25. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1871-1886 en registers
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
[2 februari 1882
| |
[pagina 199]
| |
Gy zegt ‘God is buiten de grens van ons begrip.’ nu ja daarom begryp en ken ik hem dan ook niet! dat is dunkt me logisch. maar gy laat er op volgen ‘maar ik geloof dat we moeten aannemen dat hy bestaat. Velen zyn er die 't gevoelen.’ enz. Beste neef, ja ook by my had de opvoeding en voorbeeld vroeger zulk een gevoel opgewekt. Maar waar ons voelen en denken tot verschillende slotsommen komen is een van beiden op een dwaalspoor. En al was de schok en overgang misschien pynlyk dat ligt lang achter my, en waarlyk ik voel my ryker dan ik was in den tyd toen ik nog geloofde aan een persoonlyk god. Ik was voornemens U uitvoerig te schryven, maar ik weet niet waar te beginnen. U heeft toch D's Ideen gelezen en de Mill. Studien? En hoe kunt ge dan denken dat ik zoo geheel van dek zou verschillen waar hy, naar onze meeningen bewezen heeft, niet eens maar herhaaldelyk dat het bestaan van een god onmogelyk is, dat hy indien hy bestond geheel overbodig zou zyn, dat het geloof aan een god onzedelyk is zelfs. - Waar hy zyn god de rede, de logos of hoe ge 't noemen wil bezingt byna met oud testamentische woorden. ‘De rede. Hy is wys, goed, eeuwig, almachtig trouw. Zyn bestaan berust op de waarheid der feiten. Hyzelf is die waarheid.’ Ja een god als ge 't zoo noemen wilt, maar zonder macht of wil om integrypen, en dus ook weer geen god.- Och uw ‘geloof des harten! - Neen neen. dat bekoort my niet. - En dat driest verstand. - Och 't myne is niet driest. Met verdriet en smart vindt het geen antwoord op vele en vele vragen - maar is dit een reden om een god aantenemen die zich nergens vertoont, alleen omdat we soms in onze kortzichtige menschelykheid wel haast zouden wenschen dat er een was? daarin gelykende op kinderen die 't betreuren dat er geen toovergodin bestaat om op tegennatuurlyke wyze hun soms onzinnige wenschen te vervullen? Mocht ge misschien meenen dat dek in 't bovenst. antwoord betrokken is, dan vergist ge U. Hy scheen, na uw brief gelezen te hebben van meening dat ik er niet of niet veel op antwoorden zou. Wel waarom niet? vroeg ik. Hy antwoordde: Pour se disputer il faut être d'accordGa naar eind1., d.i. men moet eenigermate op 't zelfde standpunt staan, en 't aanhalen van dat ‘vers’ (ge weet hoe dek over verzen denkt) bevalt me niet. | |
[pagina 200]
| |
Het treft toevallig dat dek in zyn Mill. Studien juist 'n episode uit zyn jeugd aanroert die op den auteur van dat gedicht betrekking heeft.- Ik las dek m'n brief voor. Hy scheen niet tevreden over de uitdrukking: ‘Myn verstand is niet driest.’ Dat klinkt, zei hy, als 'n nederigheid en misschien heb je 't zoo bedoeld, maar de koppeling der twee woorden driest en verstand is onzuiver. Verstand is de concrete samenvatting van 't begrip: verstaan. Men verstaat iets of men verstaat niet, m.a.w. men oordeelt juist of onjuist. voor driestheid is hier zoo min plaats als voor blauw vierkant of... geloovig. Hy zegt voorts dat het heele vers blyken draagt van de ziekelykheid die by velen doorgaat voor iets verhevens, maar de toets van analyse niet kan doorstaan.- En nu eindig ik. Doortje zal myn brief wel heel erg vinden, en misschien toch niet erger dan gy - die de vrouw in my bekeeren woudt. Nu hoe dit alles zy uw beiden heel hartelyk van ons gegroet. Mimi DD Dek roept me toe: schryf er nog onder dat ik zoo verbaasd ben geweest over E's brief. |
|