[1 juli 1873
Brief van Multatuli aan J.W.T. Cohen Stuart]
1 juli 1873
Brief van Multatuli aan J.W.T. Cohen Stuart. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1, 2 en 3 (½) beschreven. (Partikulier archief Doetinchem; fotokopie M.M.). Deze brief is al naar Mimi's afschrift afgedrukt in V.W. XVI, blz. 56-57.
Wiesbaden 1 Juli 1873
Waarde Stuart!
Ik verzoek U ernstig den inhoud van dezen brief niet in verband te brengen met myn zwygen op Uwen laatsten. Dat zwygen had oorzaken van geheel andere soort en van vroeger dagteekening, dan de redenen die my nopenGa naar eind1. U heden te schryven.
Wel eenigszins jammer, maken die redenen alle beantwoording overtollig. Habent sua fata!Ga naar eind2.-
Ik beweer redenen te hebben, verstoord op Uwen Vader te zyn. Deze stemming zou invloed hebben op myne relatie met U. Het voegt U niet, daarmee genoegen te nemen, en my niet U te induceeren in dingen die U niet voegen. Ergo - tot m'n groot verdriet, want ik hield veel van U, en nu vooral niet minder dan na Uwen eersten brief - laat ons de betrekking afbreken.
Wat ge ook doen wilt, leg 'n stevigen grondslag. Dat is: werk! Gesteld dat Uwe levensplannen blyken onuitvoerbaar te zyn - wat de vraag is! - ook dan nog zal 't U later nooit berouwen, die te hebben aangevangen met iets dat vrucht draagt by elke levensrichting. Behandel al wat ge doet vóór Uw dertigste jaar, als... propaedeutisch, als algemeene voorbereiding tot... alles.
Wanneer iemand tot me kwam met 'n levensplan dat ik goedkeurde, zou ik hem vóór alles 't werken aanraden als middel om dat plan te doen gelukken. En in 'n tegenovergesteld geval - d.i. als ik z'n plan zot vond - gaf ik hem geen anderen raad.