Volledige werken. Deel 25. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1871-1886 en registers
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Wiesbaden 25 Juni 1873 Weldedelgestrengen Heer A.J. (?) Cohen Stuart te Leiden
Weledelgestrenge Heer! Eerst heden ochtend gewerden my Uwe letteren van den 21. Toch is 't postmerk: Leiden 24 /6. Er is iets sprekends in de drie dagen die er liggen tusschen die beide datums. Ik begryp dat het U eenige moeite kostte, Uwen brief op de post te doen. Dit zou 't geval niet geweest zyn, als Ge my gekend hadt! Men heeft in Nederland goedgevonden - et pour cause!Ga naar eind1. - myne figuur zoo te entstellenGa naar eind2., dat ikzelf soms moeite heb me niet te verwarren met de kwaadaardige karikaturen die er van my in omloop zyn, en ik zie niet in waarom Gy daaromtrent beter zoudt ingelicht zyn dan anderen. Dat ik me haast met antwoorden, is omdat het me drukken zou, U een oogenblik langer dan hoognoodig in de meening te laten dat ik niet antwoorden zou. In 't slot van Uwen brief duidt Gy op de mogelykheid daarvan. Ook hieraan alweder zoudt Ge niet gedacht hebben als Ge my gekend hadt. Ik ben niet geheel zeker of Ge niet beter hadt gedaan, Uw zoon kennis te geven van den door U genomen maatregel, - dat kan ik niet beoordeelen, neem 't dus niet op als 'n terechtwyzing - maar deze onzekerheid ter-zyde stellende, boezemt my Uw brief hoogachting in, en 't smart me, dat Ge meenen kondet dat ik Uwen te-mynen opzichte zoo loyalen stap beantwoorden zou - reciproceeren dan - met 'n lomp zwygen. Toch is m'n antwoord van heden slechts 'n acte nemen van diligentieGa naar eind3.. Ik moet over Uwen brief nadenken. Doch, als hoofdzaak, voorloopig dit. Ik ontving meermalen brieven van nagenoeg gelyke strekking. Dikwyls betrof het dochters. Geheel naar waarheid kon ik antwoorden, wat ik ook nu voorloopig aan U verzeker, dat ik voor jonge lieden - meisje of jongeling dan - altyd slechts één woord had en heb: werk! Je ne sortais pas de là!Ga naar eind4. De schynbare dorheid van dien wenk kwam me by de minder goeden te staan op 't verlies van allen invloed. (Ze vonden me vervelend met m'n: ‘werk!’) De weinige beteren oefenden | |
[pagina 33]
| |
zich by wat hun hand vond om te doen. Nooit nam ik quasi-verheven praatjes aan, over ‘miskende roeping’. Publiek zou vreemd opzien als 't getuige was geweest van menig tooneel waarby ik gebruik maakte van myn invloed om jongeluî die hooger of verder reiken wilden dan hun paste, aan den arbeid te zetten. Ik schreef Uwen zoon - dien ik voor 'n lieven jongen houd - ook juist om die reden weinig. Hij moet niet - neen láát hem dweepen ('t houdt af van gemeene vermaken) maar: ‘werk!’ Jongeluî krygen niets van my dan dàt. Op blz 317 van m'n laatsten bundel laat ik - vry onverwacht zeker, maar ik voel zoo - 't zelfde woord door 'n meisje uitspreken. Ik geef 't daar als 'n non plus ultraGa naar eind5. van liefelyken indruk. En ik heb niets te geven dan dat. Zagen, timmeren, breien, koken, om 't even, maar: werken! En natuurlyk, ieder in z'n door de omstandigheden aangewezen kring. Want:Ga naar eind6. (....) Ik knip deze regel uit 'n sedert lang gedrukt, maar nog niet verschenen vel van de laatste Ideën. Ik wil niet dat ge 't houden zoudt voor geschreven après coupGa naar eind7.. Vergelyk overigens, als 't U de moeite waard is, de voorreden van de laatsten druk: Bruid daarboven ('n prul.) En let eens op, of ik niet overal aandring op dienstdoen? Reclamanten zyn slechte soldaten. ‘Ieder in z'n kring’ Uw zoon hoeft niet te zagen of te timmeren - schoon ook dàt niet kwaad is. (Ik doe 't!) Om m'n eentoonig: ‘werk!’ ten-zynen behoeve eenigszins nader te bepalen, verzocht ik hem uitdrukkelyk: ‘tracht alles te begrypen wat ge waarneemt.’ Dit namelyk kwam me voor het ‘werk’ te zyn, dat 'n jongeling van zyn aanleg en positie past. Ik voorzie dat-i (....) |