Uwer kinderen, - gij moest een goed eigen huis hebben, - gij zoudt er onverwachts instappen, - het eigendomsbewijs 's middags onder Uw servet vinden, - daarbij zoude behooren eene vaste jaarlijksche toelage, enz. - Dat was ten Uwen opzigte onze meening. Everdine deelde daarin geheel en besprak voor zich weinig of niets, - meestal kleinigheden, die zij nu reeds hebben kan, - maar zij verheugde zich van ganscher harte in de begrootingen die ik maakte voor de toekomst, - meest alle van den aard als het genoemde.
Intusschen moet ik wachten en gedurig langer dan ik meende. Reeds voor vier maanden had ik moeten vertrekken, doch in de hoop mijn verblijf alhier te zullen kunnen volhouden tot de ontvangst van hetgeen ik te goed heb, stelde ik mijn vertrek gedurig uit, en zal het nog langer uitstellen tot ik door nood gedwongen wordt naar Indië terug te keeren. Dit echter zoude om vele redenen jammer zijn. Mijn verblijf hier is noodzakelijk.
Intusschen heb ik geld noodig. Ik vraag U, - gij weigert. Eef ziet dat ik gedrukt ga onder mijne tijdelijke verlegenheid en zegt niet te kunnen gelooven dat gij weigeren zoudt ‘als ze het nog eens goed schreef’ vooral daar ze een brief van Mietje had ontvangen waarin op hartelijkheid gedoeld werd. Ik liet haar begaan.
Niets is natuurlijker dan dat zij in haar schrijven denzelfden geest heeft laten invloeijen die onze gesprekken beheerschten, en dat er dus in voorkwam ‘Gij kunt het dubbel weêromkrijgen, en meer dan dat!’ want dit is de waarheid. Ook is zij gedomineerd geweest door de tegenstelling tusschen onze plannen met U en Uwe reserve met ons. Die tegenstelling is dan ook nogal scherp. Wij verheugden ons sedert een jaar met hetgeen wij voor U doen wilden, gij laat ons in den steek nu wij om hulp vragen. Gij beroept U op de vorige hulp, hetzij zoo, - ik hoop U eenmaal te bewijzen dat de latere insgelijks goed besteed zou geweest zijn, en dat de eerste geene reden was om het andere te weigeren - ik hoop U later te toonen dat beiden tezamen gewoon kleinigheden zijn bij hetgeen er voor mij van afhangt om Holland niet te verlaten.
Toch zal ik spoedig moeten besluiten. Ik heb reeds een brief van den Minister waarin hij vraagt waarom ik nog niet weg ben en er op aandringt mij te verklaren of ik de dienst al dan niet verlaat. Ik heb hem de zaak blootgelegd, en ofschoon hij mijne weifeling