Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 569]
| |
Aan Eduard Op den brief van 4 en 11 maart. Helder, den 12 Maart 55 Waarde Eduard, Een spoedig antwoord verwacht gij. - Wat dan ook de inhoud zij en daarom neem ik aanstonds de pen op. Dat antwoord zal dan ook niet uitvoerig wezen, want om punt voor punt te beantwoorden, daarvoor heb ik geen tijd, en het is misschien ook niet raadzaam dat wij - bij zoo groot verschil van gevoelen en zienswijze den strijd aanvangen of voortzetten op papier.- Ik kan evenwel niet alles verzwijgen want ook ik heb er geen vrede mee met kortaf mijne weigering te herhalen - en een uitvoerige brief, die ons daarom zeer aangenaam was - dwingt mij althans eenige reden op te geven van onze handelwijze in dezen. Zoolang mogelijk en God weet het! Niet zonder belangstelling in uwe ons bekende aangelegenheden hebben wij over Uw laatst verzoek gesproken, maar wij zijn tot geen ander resultaat gekomen. Wij meenen in gemoede, bij de vorige f1400,- niet de f2000,- (van het grootb.) te moeten of te mogen voegen. Gij zult wel niet gelooven dat dit besluit een gevolg is van den omslag en den moeite die het losmaken van geld op het grb. vereischt. - Gelooft ook niet dat deze weigering veroorzaakt is door mijne verstoordheid over Uwe argumentatie van groote voordeelen. Maar zoals ik U beiden van harte dank voor Uwe edelmoedige plannen voor mij en de mijnen, - zoo zeker als eenige meerdere ruimte ons wel begeerlijk voorkomt - zoo vast wil ik vertrouwen dat wij en onze kinderen - altijd het noodige zullen hebben al beantwoordt het niet altijd aan onze wenschen en begeerten.- Maar wij bidden en smeeken U Eduard! - Doe en onderneem - waag niets - om onzent wille alleen. - Nogmaals dankbaar voor Uwe broederlijke hartelijke bedoelingen, maar dat het bij het aanbod blijve. - Zou meerdere ruimte in het financiële wel goed wezen voor mij - voor den voorganger van mijne gemeente, of het voor U en Eef goed en dienstig is - dat weet ik nog minder. - Ik wil ook niet vragen: in hoeverre is hetgeen gij van Uwe voordeelige toekomst schrijft, illusie? Opmerkelijk is het echter | |
[pagina 570]
| |
dat de woorden: ‘Langer of korter mag het duren - maar rijk worden zal ik’ uit de pen vloeide van denzelfden man die eenige regelen hooger geschreven had - ‘door misrekeningen van onderscheiden aard zitten wij in den brand’ - uit de pen van hem, die evenals elk ander sterveling van geen enkelen dag of ure zeker is. - Doch ik wil niet philosopheren of preken. Ik wil zooveel ik kan - rekenen. En daarom deel ik U mede dat wij voor een paar dagen onze onbetaalde rekeningen optelden en bevonden dat wij daarvan heden of morgen geen gulden kunnen betalen - en dat wij zeiden: Het zal wel teregt komen. - Als ik eenigszins rekenen kan, dan zijt gij (bij de altijd blijvende mogelijkheid - ja, ook zonder deze mede te tellen - van misrekenen - in tijd en geld en in 1000 andere dingen) met een of twee duizend van ons niet geholpen. - Ik kan wel Uwe rekening niet maken - maar bij Uwe behoeften en levenswijze - bij den tegenwoordigen drang (of hoe gij het noemen wilt) is de genoemde som betrekkelijk zeer gering. Zeer kort na het ontvangen van Uw laatsten brief heb ik mijzelven afgevraagd: indien Jan hier was en gij deeldet hem, bij het verzoek van Ed, ook de eigenlijke reden Uwer weigering mede, (die gij Pieter! niet aan het papier wilt toevertrouwen) zou hij die redenen eerbiedigen, billijken? Met de hand op het hart heb ik geantwoord: Ik geloof het! Ik weet het zeker.
Ik heb aan Mietje het bovenstaande voorgelezen. Zij zegt er moet nog wat bij! - Kunnen wij E. en E niet anders helpen! Schrijf dat zij hunne dure levenswijze voor een poos afbreken. Bied hun aan dat Eef - zodra als Ed. weer op reis gaat met haar kleine hier kome! - Wij zullen dan weer eene meid nemen en het haar en den kleinen Eduard zoo makkelijk en genoegelijk maken als wij kunnen. Wij weten dat zij het wel voor lief wil nemen zoals wij het hebben. Ik schrijf deze hare woorden van harte op. Ik voeg er bij (kom gij ook indien gij wilt dat wij U daarmede kunnen dienen) dat ik mij verheugen zal wanneer ik op eene voor U voldoende wijze bewijzen kan dat ik hoe ge ook deze brief beoordeelt - waarin ik verzoek ‘Eerbiedig mijne gronden!’ - dat ik ben en blijf Uw liefh. broeder PDD |
|