Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 501]
| |
Mijn levenservaringen(....) Alvorens van mijn verblijf te Batavia aftestappen, wil ik nog vermelden dat ik aldaar eenige jaren vriendschappelijke omgang heb gehad met een der op letterkundig gebied, meest merkwaardige mannen in Nederland, in de 2e helft onzer eeuw, een man wiens geschriften bij velen van het toen jongere geslacht, een groote invloed hebben gehad, terwijl hij ook nu nog door vele onderwijzers der lagere scholen als profeet wordt gehuldigd. Ik zal zijn naam bijna niet behoeven te noemen, want het is Eduard Douwes Dekker, de als schrijver bekende Multatuli. In het laatst van 1838 arriveerde hij te Batavia, ik meen met het schip ‘Dorothea’ waarvan zijn vader gezagvoerder was. Mijn broeder ook eerst kortelings met zijne familie te Batavia aangekomen, logeerde destijds in het hotel te Rijswijk, eigenaar Faes en ik herinner het mij zeer goed, dat terwijl ik hem een bezoek bracht, papa Dekker, een echte Hollandsche scheepskapitein door de binnengalereiGa naar eind1. liep met zijn zoon, destijds 18 jaren oud, achter zich; deze was toen een magere slungel, gekleed in een jasje met een wit | |
[pagina 502]
| |
overliggend kraagje. Door behulp van aanbevelingsbrieven, kreeg Eduard logies bij de familie Coorengel. De heer Coorengel was destijds Secretaris der algemeene rekenkamer en Dekker werd bij dat College geplaatst als klerk. Al zeer spoedig onderscheidde Dekker zich bijzonder door zijne vlugheid en intelligentie, zoodat hij ook spoedig tot 2e kommies bij dat college werd bevorderd. Bij de familie Coorengel hield hij het echter niet lang uit, daar hij meende dat Mevrouw hem niet genoeg als man, doch meer als haar zoontje behandelde, ten gevolge waarvan Dekker haar meermalen onheusch bejegende, reden waarom de heer Coorengel, den jongen Dekker toen verzocht een ander pension op te zoeken. Daar ik al sedert lang met Dekker vriendschappelijk omging, zoo besloten wij van de aangeboden gelegenheid om bij Mr. M[ulock] H[ouwer], onzen intrek te nemen, gebruik te maken. Wij kregen in die woning twee kamers, waarvan wij er eene inrichtten tot gemeenschappelijke slaapkamer, terwijl de overblijvende onze ontvangkamer werd. (....) Om op Douwes Dekker terug te keeren begin ik aan te teekenen dat hij zich al zeer spoedig als een hoogst excentriek jongmensch deed kennen, waarvan hieronder enkele staaltjes worden vermeld. Op zekeren namiddag zat hij bij de familie M.H. in de binnengalerij. Mevrouw was bezig haar waschlijst van haar boekje overtenemen. Dekker neemt onverwacht het boekje weg; Mevrouw tracht het hem te ontnemen en zegt: neen Dekker dat moogt gij niet inzien. Het gevolg daarvan was, een soort van stoeiën. M.H. wil er zich mede bemoeiën en Dekker met een bijzondere vlugheid neemt de mari fâcheuxGa naar eind3. bij den arm en slingert hem tegen den muur, waarvan een bloedende hoofdwonde het gevolg was. Natuurlijk consternatie van Mevrouw; Dekker maakt echter geene excuses, maar komt in onze gemeenschappelijke kamer vliegen en zegt ‘die ber[oer]de kerel moet ook nog jaloersch zijn’!! Ik was geindigneerd en voegde hem toe, je bent een ellendeling met zoo te handelen! Op een goeden achtermiddag komt hij bij mij inloopen; neemt een boek van het rek en op mijne vraag, wat de rede is van zijn zoo | |
[pagina 503]
| |
groote haast, ontving ik ten antwoord, ‘ik moet naar de provoost’!Ga naar eind2. Hij was n.l. als schutter voor schijfschieten opgeroepen en wat was er nu gebeurd; hij had op allerhande wijzen den kapitein zijner Compagnie getracht te sarren, door ongehoorzaamheid en eindelijk dit sarren moede, had de kapitein hem in arrest doen brengen. De provoost bevond zich destijds bij de hoofdwacht in het zoogenaamd groote huis gelegen nabij het Waterlooplein. In het groote huis waren bijna alle Gouvernementsbureaux vereenigd, ook de algemeene rekenkamer. De toenmalige kommandant der Schutterij was tevens lid van dat college en had zijn president medegedeeld wat Dekker had uitgehaald- Dekker wordt uit de provoost ontboden en door den president wordt hem een besluit van den Gouverneur-Generaal (destijds de Luitenant-Generaal de Eerens) ter hand gesteld, met uitnoodiging om van den inhoud kennis te nemen en daarna het stuk terug te brengen. Dekker leest het besluit, waarin aan de HH. Mrs. Hultman en Visscher respectievelijk procureur-generaal en raadsheer van het Hoog-Gerechtshof van Ned. Indie, kennis wordt gegeven, dat de regeering, gelet op de klachten van den kommandant der Bataviasche Schutterij over de wijze waarop die beide heeren nalatig zijn in de vervulling hunner verplichting als officieren dier Schutterij, hen aanmaant om daaraan beter te voldoen, daar zij anders niet alleen uit hunne ambten zouden worden ontzet, maar zelfs hen het verder verblijf in de kolonie zou worden ontzegd. Dekker brengt het besluit bij den president terug, deze vraagt hem of hij van den inhoud kennis heeft genomen en of hij gevoelt dat indien de regeering meende aan zoo hooggeplaatste ambtenaren die bedreiging te moeten doen, met hem als jongmensch al zeer weinig consideratie zou worden gebruikt. Dekker antwoordde eenvoudig, dat men moeielijk tegenover hem met meer strengheid zou kunnen handelen dan tegenover de genoemde heeren was geschied. De president geeft Dekker alsnog een vaderlijken raad, zijn arrest wordt tevens opgeheven. Nu nog een laatste staaltje van Dekkers vreemde handelwijze. Op een goeden morgen komt hij met een rijtuig, in zwarte rok | |
[pagina 504]
| |
gekleed, mij van het hotel, waar wij na verhuizing waren ingetrokken, afhalen. Op mijne vraag ‘Dekker, hoe ben jij zoo deftig?’ bekwam ik ten antwoord, ik ben heden morgen in de Roomsch Katholieke kerk gedoopt en ben dus Roomsch. De aanleidende oorzaak van die overgang tot een ander kerkgenootschap was deze. Zekere Mejuffrouw V[ersteegh], dochter van een koffieplanter in het Semarangsche had twee broers, klerken bij de Algemeene rekenkamer, waarmede Dekker kennis had gemaakt. Deze jongelui correspondeerden met hunne zuster en Dekker kreeg die brieven ter lezing, en maakte zich wijs dat hij ofschoon de schrijfster niet kennende, op haar verliefd was en intrigeerde bij de broers, dat zij hunne zuster, die eene tante te Batavia had zouden bewegen, om bij deze te komen logeeren; dit gelukte, hij ontmoette het voorwerp zijner liefde, werd het met haar eens en vroeg aan papa per brief om de hand zijner dochter. De heer V. was Roomsch-Katholiek en antwoordde Dekker, dat ofschoon vooralsnog niet in staat gesteld, om eene beslissing te nemen, hij nochthans zeer zeker zijne dochter niet zou uithuwelijken aan een man van eene andere geloofsbelijdenis dan waarin zij was opgevoed. Dekker wendde zich daarop onmiddelijk tot den praefectus apostolicus S[cholten], te Batavia en gelijk ik reeds aanteekende werd spoedig daarop in de Roomsch Katholieke kerk gedoopt. Deze frontverandering heeft hem echter weinig gebaat daar de heer V., kort daarna te Batavia komende, Dekkers aanzoek van de hand wees en zijne dochter die later met een kapitein trouwde, naar de koffieonderneming terugvoerde. Nog vele staaltjes zou ik van Dekkers dwaasheden kunnen mededeelen maar wil het daarbij laten. Omtrent zijn karakter zij hier aangeteekend dat hij gaarne hulpverleende aan in nood verkeerenden, dat hij echter oploopend en driftig van aard was, waaruit dikwerf onaangenaamheden ontstonden, en ik meermalen terwijl hij handgemeen werd hem ter hulp kwam. Ten onrechte meent Dr. AbrahamsGa naar eind4. dat Dekkers hoogheidswaanzin een gevolg zou zijn geweest van zijn verblijf in de Indische Maatschappij, want hij bezat dit gebrek reeds in hooge mate op | |
[pagina 505]
| |
negentienjarigen leeftijd. Toen reeds beschouwde hij, een ieder verre beneden hem staande in geestesontwikkeling, en was derhalve in den omgang zeer moeielijk. (....) |
|