Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdDe Critiek over Multatuli.De hierondervolgende critiek van Multatuli's Minnebrieven was geplaatst in den ‘s-Gravenhaagsche Nieuwsbode’ van 25 Augustus 1861. Het is het artikel, waarvan Mult. ergens spreekt, en waarin, onder meer snuggere opmerkingen, de meening geopperd wordt, dat in de Minnebrieven een aansporing tot het volk | |
[pagina 317]
| |
voorkomt om horloges te stelen. Eigenaardig klinkt ons thans, na het verschijnen van den zevenden druk van dit boek, de voorspelling in de ooren: dat de Minnebrieven weldra zullen vergeten zijn. Een dergelijke geringschatting is bij onze ‘geloovigen’ trouwens niet ongewoon. Men vergelijke daarmee het succes van hun preeken, en andere geloovighedensGa naar eind1.. P.W. | |
Multatuli's Minnebrieven.
| |
[pagina 318]
| |
alleen en niemand anders weet wat goed, regt en billijk is; hij alleen en niemand anders is de dichter, de schrijver, de staatsman bij uitnemendheid. Volgens zijn zeggen is hij arm, maar door de gaten van den mantel, dien hij draagt, ziet men zijn onverdragelijken hoogmoed, zijn alles te buiten gaande verwaandheid. | |
II.Multatuli zegt dat hij arm is. Tine, zijn vrouw, hongert, Max en Nonnie, zijn kinderen, hongeren. Zij moeten van Laeken naar Holland komen om dáár van honger te sterven. Is dat waar - dan is het rampzalig. Maar dan beklagen wij den man en vader, die zich zoozeer vergeet, om vrouw en kinderen te willen helpen door het zamenflansen van een boek, dat geen de minste letterkundige waarde bezit, dat de verderfelijkste stellingen van moraal bevat, dat atheïsme en godverloochening predikt, dat, schijnbaar stelselloos op het gebied der staatkunde, niet anders voorstaat dan de uiterste consequentiën van de leer der ultra-liberalen, omverwerping van het bestaande, revolutie, afschudding van alle wettelijk gezag en verlies van dat prachtige rijk van Insulinde. Is het niet waar - dan verachten wij den man en vader, die spekuleert op een voorgewende armoede, waarin vrouw en kinderen zouden verkeeren, om aan een verderfelijk boek, dat onder den valschen titel van ‘Minnebrieven’ venijn onder het volk moet verspreiden, eenig debiet te verschaffen. | |
III.Het boek bezit geen de minste letterkundige waarde. Op een overgroot aantal plaatsen ontaardt de valsche en gezochte humor, waarvan het overloopt, in een taal, die aan het krankzinnige grenst. Men oordeele: ‘Fancij of fancij.... fancij van de varkens (!) in de Tijdspiegel... fancij of Fancij, al naar ge wilt, 't is iemand, die ik lief heb.... zij ligt in een koffer te Laeken,... ik kan haar niet laten komen.... dan wordt ze betast door de douanen.... - dat wil ik niet.... want gij begrijpt dat ze schuw is. En halen kan ik haar ook niet, omdat ik geen geld heb voor de reis. Maar hier woont ze op de Leliegracht, geloof ik... enz.’ | |
[pagina 319]
| |
En verder: ‘Fancij schrijft: Een haarlok kan ik u niet zenden. Al mijn haren zijn geteld, wacht tot volle maan, dan word ik geknipt. Waarom vraagt ge een haarlok. Wist gij... ik word geroepen.’ Van dergelijke onzamenhangende en volstrekt niets beteekenende volzinnen is het boek bijna op iedere bladzijde voorzien. Maar stuitender dan die alle, zijn de verregaande platheden en trivialiteiten, die Multatuli ons voor goeden, echten humor wil opdringen. ‘De man (schrijft hij) die eene vrouw heeft, blijft t'huis voorloopig!’ De vrouw staat op het lijstje van vrijstellende ziekten... tusschen kanker en impotentie zeker!.... Wat verder: ‘Een idée! Ik hoop dat Fancij niet antwoordt. Dan heb ik eene ongelukkige liefde, die ik beschrijven zal voor wat biefstuk.’ En verder (een fraaije les voor het volk!): ‘Misschien steel ik een horologie, om aanspraak te hebben op wat stilte in de cellulaire gevangenis.’ Of wat zegt men van deze ontboezeming van Fancij? ‘Ja, was ik nu maar een ligt meisje, zoo als gij volstrekt van mij maken wilt. Dan liet ik mij door niemand verbeteren.’ Of het volgende: ‘Holloway maakt goden uit onbekende geneesheeren, die u gelasten zijn pillen te koopen. “Alzoo spreekt de Heer,” zegt Mozes, en “alzoo dr. die,” zegt Holloway. Gehoorzaamt en koopt, en beiden zeggen er bij: “opdat uwe ziel niet verderve”.’ Doch genoeg. Er zou geen ruimte zijn in dit blad, indien wij met dergelijke aanhalingen wilden voortgaan. Wat zullen zij nu zeggen, de quasi-liberale mannen, die in Multatuli een ontluikend genie zagen, den roem der Nederlandsche schrijvers, het puikje onzer romanciers? Zijn er ook gedeelten in de ‘Minnebrieven,’ die in geen enkele Nederduitsche chrestomathie voor het vervolg zullen mogen ontbreken? Zoo ja, men geve ze eens op. Eén zaak wekt onze verwondering: dat Multatuli voor dat boek nog een uitgever heeft kunnen vinden in Nederland. Hij zelf echter verklaart het: ‘Wel beschouwd, had ik liever iemand die een kind had opgegeten’ (hoe humoristisch!) ‘maar bij gebrek dááraan, raad ik u naar den uitgever van de Dageraad te gaan. Zie, 't nummer staat er bij, G. 301,.... Dat treft. Die Günst staat zeer ongunstig bekend - gij begrijpt, dat die geestige woordspeling | |
[pagina 320]
| |
niet van mij is, ik hoorde het van een dominé, - die ongunstig bekende Günst zal helpen, als hij kan.’ Zeer vleiend voor de heer Günst. Maar men ziet, Multatuli vond een uitgever, die tevens uitgever is van de Dageraad. En onder die vlag van zoogenaamde wijsbegeerte en ongodsdienstigheid, wist hij tevens zijne dwaze staatkundige stellingen Nederland binnen te smokkelen. | |
IV.Het boek verkondigt de verderfelijkste stellingen van moraal: het predikt atheïsme en Godverloochening. Bij dit gedeelte gevoelen wij ons in groote verlegenheid. Wij huiveren bijkans om de woorden des schrijvers terug te geven, omdat ze verderfelijk zijn voor de maatschappij, voor het huisgezin, voor iederen lezer; omdat zij bestemd zijn, onder het kleed van scherts en spotternij, het heiligste aan te randen en (ware het mogelijk) aan het wankelen te brengen, omdat ze de zaden moeten strooijen voor een toestand, die den ondergang van iedere maatschappij, van ieder volk moet ten gevolge hebben. Van den ‘Max Havelaar’ zeide Dr. van Hoëvell in de Tweede Kamer dat het zoo'n mooi boek was en dat het een rilling had doen gaan door het gansche land. Welnu. Wij zeggen voor een gedeelte hetzelfde van de ‘Minnebrieven.’ Het boek zal een rilling doen gaan door het vaderland- - maar het zal een rilling zijn van verontwaardiging; een rilling van verontwaardiging jegens hem, die zich vergrijpt aan hetgeen den mensch het dierbaarst is; die aanrandt en neertrapt, wat de Natie heeft leeren liefhebben en vereeren; die den godsdienstzin ondermijnt van een volk, dat door godsdienstzin eenmaal groot en welvarend is geworden; die niets anders geeft dan ongeloof, verloochening van God, van Bijbel en Evangelie; die het bestaan der ziel, der onsterfelijkheid, der zaligheid verwerpt en niets erkent dan zijn eigen ‘ik’, zijn persoonlijkheid, als de eenige godheid, die hij bewierookt. ‘Als Ik God was (roept hij uit) zou ik een profeet zenden met de boodschap, dat ik veel hield van lint, licht, leven, kleuren..... en dat ik vermaak schep in vrolijkheid.’ Geen wonder. | |
[pagina 321]
| |
Bij zulk een man, die op zoodanig lagen trap van scepticisme staat, dat hij zich niet ontziet te zeggen: ‘ziel zeg ik bij wijze van spreken.... alles zal wel stof wezen, goed! Ik bedoel met dat woord dan die werking der stof, welke door velen voor onstoffelijk wordt aangezien, uit hoogmoed of.... ter bekorting.... weet ik het’ - bij zulk een man, die durft schrijven, dat het ‘Gods zaak ware geweest te zorgen dat wij menschen wisten of Hij er was,’ bij dien man moet de vrolijkheid ook alles wezen en daarom is de uiterste consequentie van zijn verderfelijke leer: Genot is deugd!! Laten nu ook vrij de ultra-liberale mannen juichen; laten zij het ons zeggen of die fraaie stelsels ook moeten worden afgedrukt in de Nederlandsche chrestomathiën, bestemd voor onze jongelingschap. Behoeven wij na dat algemeene, ook in het bijzonder te vermelden, hoe laag Multatuli neerziet op het Christendom? Hoe hij grijnst en lacht en honend spot tegen Christus? ‘Luistert (....), er zijn toch hier geen vrouwen en kinderen’; hoort eenige zijner denkbeelden, die de pen bijna weigert weêr te geven, doch die wij moeten constateren, om de onwaarde dier zoogenaamde Minnebrieven in het helderst daglicht te stellen. ‘Ten laatste (zegt hij) zond de God de persoon, die de zonden der wereld zou dragen. Toen was alles goed. De slangen kregen vleugels en het kraambed werd een ware uitspanning. Ook zweette men niet meer. Dit is alles zeer duidelijk, en wie 't niet begrijpt, is verdoemd. Ziedaar een kort begrip van de leer der zaligheid.’ (!!) En ergens anders: ‘'t Is een raar idée, maar ik vraag altijd hoe Christus zich zou gedragen hebben bij zinkings of kramp? of hoe, als hij wissels te betalen had, zonder het noodige daartoe? En als hij gelukkig getrouwd was? - dat een doodsteek is voor het genie.... Ik leef nog, helaas!’ (Men ziet in het voorbijgaan, dat Multatuli zich hier een genie noemt.) - ‘En als hij zich verstuikt had? En als 't was begonnen te regenen in 't midden van de bergrede?’..... ‘O, die verzoeking van Christus door den duivel beduidt niets. De duivel biedt te weinig..... Neen, neen, dat is een onhandige vertelling. Ik wou toch graag weten of we onsterfelijk zijn.’ Maar genoeg. Multatuli heeft zijn boek opgedragen aan een doc- | |
[pagina 322]
| |
tor in de letteren, doch diens naam niet genoemd. Wij wenschen dien doctor daarmede geluk. Want werkelijk zou met hem het geval wezen, wat Multatuli in de opdragt van zijn boek schrijft: ‘De reden, dat ik u dit bundeltje opdraag, ligt in het gevoel mijner verpligting, u ten toon te stellen, wat ik dan ook doe, door de verklaring dat ik u hoogacht.’ En het is zoo. Wie zich de opdragt van zulk geschrijf laat aanleunen, wordt ten toon gesteld, wordt schrikkelijk - en teregt - gecompromitteerd! Wij doen een beroep op het hart der Nederlandsche Natie. Wij vragen - en wij vragen het niet alleen aan de Christenen, maar aan allen die de heilige overtuiging in het menschelijk gemoed eerbiedigen - of zij het verspreiden en rondventen van dergelijke boeken zal aanmoedigen? Wij vragen of zij zal lezen en verslinden, wat Multatuli haar op nieuw aanbiedt, en door een groot debiet de uitgave van nog meer en ergerlijker boeken bevorderen? Wij vragen of zij hem niet dwingen zal, om zijn belofte te vervullen, de belofte dat hij in den vreemde zijn stem zal gaan verheffen, als men in Nederland niet naar hem luistert. Want als hij dàt doet, dan zal het een bewijs zijn, dat Nederland jegens hem zijn pligt heeft begrepen; dat het niet geantwoord heeft op zijn stem maar zich met walging van zijn boek heeft afgewend. | |
V.En nu zijn politiek. Wij kunnen vrij kort daarover zijn. Hij heeft geen stelsel; althans hij doet het zoo voorkomen. Maar ‘de Javaan’ wordt onderdrukt. ‘Nederland is een roofstaat.’ Nederland bouwt spoorwegen van gestolen geld en bedwelmt tot betaling den bestolene met opium, Evangelie en jenever.’ ‘Geen kultuurstelsel, geen vrije arbeid.’ Hij staat geen systeem voor, maar strijdt tegen misbruiken in alle systemen ‘Money is omgekocht en zijn werk besteld door de firma Bato Saldig en Co.’ ‘Het is waar wat de liberalen zeggen: de behouders zuigen Indië uit...... maar even eerbiedig is de opregtheid, waarmeê de behouders de eer van 't uitzuigen toekennen aan de liberalen.’ Maar wat wil hij dan? Welk stelsel is hij dan toegedaan, wat verlangt hij dan voor het afkeurenswaardige in de plaats? | |
[pagina 323]
| |
Hij zegt het niet. Wij willen niet naar alles gissen. Hij wil echter stellig omverwerping, dus wat die geheele ultraliberale koloniale politiek wil, wier mannen zijn roem hebben uitgebazuind, wier mannen hem als geestverwant hebben aangetrokken en omhelsd; wier mannen zijn ‘Max Havelaar’ hebben opgevijzeld; wier mannen in de Kamer verklaarden dat het land rilde als hij zijn onbewezen beschuldigingen, zijn ongestaafde verhalen wel onder de menigte geliefde te werpen - maar wier mannen hem nu gaarne zullen verwerpen en reniëren en afsnijden als een onnut lid van het quasi-liberale ligchaam, omdat hij in zijn Minnebrieven allerijselijkst onhandig is geweest en te veel in de kaart heeft laten zien, omdat hij l'enfant terrible is geworden van de partij en dus moet vallen. Wij voor ons zullen ons met zijn politieke beschouwingen niet inlaten. Ze zijn het niet waard. Alle voorstellingen zijn onwaar, scheef, valsch - hetzij opzettelijk, hetzij - wat toch mogelijk zou kunnen wezen - door gemis aan redenering, kennis en logica. Wilt ge een staaltje van de voorstellingen van Multatuli, lezer? Beoordeel alles naar dit ééne. ‘Er zijn (zegt hij) in ééne maand in één district zes-en-dertig buffels aan de inlanders te Lebak afgenomen. Maar Lebak heeft vijf districten. Vermenigvuldig. Vijfmaal zes-en-dertig is honderd tachtig. Maar er zijn twaalf maanden in één jaar. Twaalfmaal honderdtachtig maakt ruim tweeduizend. Maar de residentie Bantam heeft vijf afdeelingen. Vijfmaal twee duizend buffels, maakt tien duizend buffels. Maar neemt nu de verhouding der bevolking van Bantam tot die van Java. Vier-en-twintig maal tien duizend buffels maakt twee honderd veertig duizend buffels. Twee honderd veertig duizend buffels in één jaar afgenomen van de Indische bevolking.’ En zoo gaat hij voort. Wat zegt ge, lezer, van die voorstelling; toont zij u genoegzaam de waarde, die gij hechten kunt en hechten moet aan de redeneeringen en opgaven en becijferingen en verhalen van Multatuli? Zie hier met andere woorden wat hij zegt: Op den grooten weg tusschen A. en B. zijn drie personen aan- | |
[pagina 324]
| |
gerand en men heeft hun ieder hun horlogie, ter waarde van veertig gulden ontnomen. Dus is voor 120 gulden gestolen in één nacht Maar er zijn dertig nachten in de maand: dus in één maand voor 3600 gulden. Maar er zijn twaalf maanden in een jaar; dus zijn er in één jaar twaalf maal negentig horlogien tegen 40 gulden gestolen; dus voor 43,200 gulden. Maar eigenlijk telt Nederland drie millioen inwoners; dus worden, wel berekend, jaarlijks voor ruim 129 millioen horlogien in Nederland op den grooten weg gestolen! Ziedaar, lezer, een staaltje van de logica van Multatuli. Met zoodanige verhalen en berekeningen wil hij de wereld zand in de oogen werpen. Met zoodanig hoofd wil hij den gouverneur-generaal ter zijde staan in het besturen van Indië. Met een zóó helder en juist voorstellings-vermogen wil hij Indië in staat van verdediging stellen, als Frankrijk en Engeland daar zullen komen strijden om de opperheerschappij. Die man, kiezers, wil lid zijn van de Tweede Kamer! Waarlijk, zijn politieke invectieven zijn geen wederlegging waardig. Al wat hij zegt, draagt de kenmerken van ongeloofwaardigheid in zich. Niet met groote woorden, niet met bedreigingen, niet met even ongestaafde als voor den schrijver hoogst gevaarlijke aantijgingen, niet met halsbrekende phrases, die Multatuli den BlondinGa naar eind2. der Nederlandsche schrijvers maken, niet met excentrieke denkbeelden en schijnbaar-krankzinnige uitroepen, niet met godslasterlijke theoriën baant men zich den weg tot het gemoed, tot de overtuiging van een redelijke en zedelijke natie. Daarom zal Nederland, daarom zullen onze overzeesche bezittingen niet luisteren naar Multatuli, en zullen zijn Minnebrieven weldra vergeten zijn, zoo als zoo vele pamphletten, die de ergernis van alle weldenkenden hebben opgewekt. En als Multatuli in zijn hoogmoed - want het is niets anders - in zijn verwatenheid het publiek toeroept: ‘publiek ik veracht u met groote innigheid!’ Wat denkt hij dan wel, dat het antwoord des volks aan hem, Multatuli, zal zijn? |