Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdAd memoriam Multatuli.‘Ik weet niet of we zijn geschapen met 'n doel, of maar bij toeval daar zijn. (....) Dat is een kreet des harten van den man, om wiens afsterven vooral gansch Neêrland, ja, haast gansch de wereld thans treurt. Ja, Neêrland mag zich met rouw omhullen, want het verloor zijn' edelsten denker, zijn' grooten dichter, zijn' verhevensten waarheidzoeker. Hij, Multatuli, wilde het goede, het ware, het schoone; hij diende die menschelijke Drievuldigheid met een talent zonder evenknie, met eene overtuiging zonder weerga, met eene wilskracht zonder de minste wijfeling. Hij ‘spande zijne gedachten voor de logge vracht van alle onopgeloste vraagstukken,... en zweepte ze voort met de kracht van zijnen wil, tot raders en zeelen kraakten’Ga naar voetnoot*. Hij mocht zich te recht noemen MultatuliGa naar voetnoot**, immers om wille | |
[pagina 177]
| |
van zijne liefde voor recht en waarheid, werd hij genoodzaakt zijne betrekking van adsistent-presidentGa naar eind1. te Lebak op Java neer te leggen. Het door en door Hollandsch hoofdbestuur kon den man niet dulden, die, gewapend met de beschreven wet, dorst partij trekken voor menschelijkheid en recht, tegen uitbuiterij en verdrukking. Op veertigjarigen ouderdom had hij den moed het bestaan van vrouw en kind op te offeren, om de waarheid te verdedigen tegen Nederlandsche ambtenarij en geldzucht. Zijne wederwaardigheden, zijn strijd tegen uitbuiting van den Javaan, tegen knevelarij, roof en moord op die gele menschenkinderen gepleegd, heeft hij in gloeiende taal beschreven in zijnen ‘Max Havelaar’. Dit is een werk dat vele volkeren onze letterkunde benijden; daarin vloeien bijtende spot, gemoedelijke poëzij en verheven gedachten en vormen samen om tot een geheel te smelten, zoo treffend, zoo ingrijpend, dat geen lezer ooit dat boek vergeten kan. Wie, die ‘Max Havelaar’ gelezen heeft, herinnert zich niet de typen ‘Droogstoppel’ dominé ‘Wauwelaar’Ga naar eind2., Havelaar's redevoeringen tot de stamhoofden van Lebak, het beroep op den Koning, waarmede het boek eindigt, en vooral de overweldigende Saidjah-legende, ‘die eene rilling door gansch Neêrland deed gaan.’ ‘Saidjah's vader had een' buffel, en toen deze hem ontnomen was door het distriktshoofd van Parang-Koedjang, was er groote droefheid in het huis, en Saidjah's vader sprak geen woord, vele dagen lang.....’Ga naar voetnoot*** Och, ik zou het geheele stuk, wat zeg ik, het gansche boek moeten overnemen. Het werk maakte buitengewonen ophef; de rijkwordende en goddienende Nederlanders vonden het ‘mooi’ doch weigerden recht te doen op Java, en de euveldaden te beletten die Multatuli genoopt hadden zijne betrekking neer te leggen. Na den Havelaar gaf de geniale denker en publicist achtervolgens uit ‘Minnebrieven’ die zinspelen op al het stoffelijk en zedelijk lijden, hem door zijne ontaarde landgenooten berokkend. Zijne sprookjes van gezag en zijn kruislied hebben huns gelijken niet in de bestaande letterkunde. | |
[pagina 178]
| |
Vervolgens verscheen van hem: Over vrijen arbeid in Neerlandsch Indië, en Nog eens Vrije arbeid, beide schriften vol gloed en overtuiging, bestemd om het uitzuigen van de Javanen, onder liberalen dekmantel te keer te gaan. Zijne ‘Verspreide stukken’ waaruit we het gebed van den onwetende overdrukken en die tot de zuiverste paarlen onzer nieuwe letterkunde behooren. Dan zijne ‘Ideën’ zeven bundels wijsbegeerte, letterkunde, politiek, kunst, opvoedkunde, enz. Deze zeven boekdeelen zijn onbetwistbaar een der prachtigste gedenkstukken van de stellige wijsbegeerte. In den 3n bundel wordt er gehandeld over opvoedkunde en vooral over kunst. Dat boek ware alleen voldoende om Multatuli's roem in onze letterkunde voor immer te vestigen. In zijn 5n bundel komt eene treffende ontleding voor van Bilderdijk's bekend treurspel: Floris de Ve, waarin al het onedele van schrijver en werk naar behooren gebrandmerkt wordt. En wie, lezer van ‘Ideën’, zal Wouter Pieterse kunnen vergeten, hij, de kleine held van zooveel lotgevallen, die al het menschelijke omvatten, en eene zielkundige ontleding daarstellen, zooals onze letterkunde er geene bezat. Wie kent ‘Vorstenschool’ niet, het verheven thesis-drama, waarmede Multatuli zich van stonden aan tot op de hoogte der grootste dramaturgen verheft. Wie kent niet ‘Millioenenstudiën’, die vreemde fantazij; die bittere scherts, en ‘Duizend en eenige hoofdstukken over Specialiteiten’ waarin de kortzichtigheid van de Nederlanders zoo bloedig gegeeseld wordt. Gedurig aan bekruipt me de lust om brokken uit het werk van den grooten meester over te schrijven, doch neen, de plaatsruimte laat het niet toe; ik moet nog enkele woorden over den mensch zeggen. Multatuli heet eigenlijk Eduard Douwes Dekker, en werd in Maart 1820 geboren te Amsterdam. Zijn vader was scheepskapitein, en in vele schriften van den zoon straalt dezes kennis in zake zeevaart door. Hij studeerde zoo wat in 't wilde en was eerder zijn eigen leermeester; al vroeg (vóor zijn 20e jaar) trad hij in dienst van het Oost-Indisch bestuur op Java; in 1858Ga naar eind3. was hij reeds Adsistent-Resident te Lebak, waar zijn gemoed | |
[pagina 179]
| |
in opstand kwam tegen bloedig onrecht, en hem, zooals we zagen, noodzaakte zijne bediening te verlaten. In Europa teruggekomen, leed hij wezenlijk gebrek en werd bovendien nog vervolgd door de ellendige bende van Nederlandsche dweepers. Hij was eenigen tijd redacteur bij de Indépendance Belge en 't is hier vooral te Brussel, dat hij zijnen ‘Max Havelaar’ schreef. Sinds dien heeft hij zich enkel met het scheppen zijner meesterwerken beziggehouden, zonder zich verder te bekreunen om het dwaas gebalk zijner vijanden, die zich niet schaamden leugen en laster te storten tot in zijn huiselijk leven toe. Sinds geruimen tijd was hij ziekelijk, aamborstig; en thans is zijn schoone geest heengevlogen, zijn wakker oog gesloten, zijn edel hart eeuwig ter ruste gegaan! Wij beweenen U, Multatuli; want gij waart goed boven velen, gij hebt de waarheid lief gehad meer dan alles, gij hebt het schoone gehuldigd in meesterwerken, die nimmer zullen vergaan. Wij leggen, met troostelooze smart dezen eenvoudigen rouwkrans op uw graf. Rustelooze ridder van 't Goede, rust zacht! |