Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
[23 februari 1887
| |
[pagina 118]
| |
moeten zijn van zooveel baldadige, onzinnige, zoutelooze grappen, was me, in alle ernst 'n waar suppliceGa naar eind2.. Eindelijk werd het tijd om intestappen. Goddank! Ik zocht zoo gauw mogelijk een damescoupé en vond er een waarin alleen een juffrouw zat die van 's Hage in eens door naar Darmstadt reisde. Ik dacht dus dien nacht goed gezelschap te hebben en trok 't portier zoo dicht mogelijk toe om geen passagiers meer binnen te krijgen, toen plotseling en met 'n groot lawaai 4 gemaskerden kwamen binnenstormen, die me tot Bonn waar ze thuis hoorden een walgelijke ergernis waren. Ten kwart voor vijf uur in den morgen kwam ik te Ingelheim. Daar het nog geheel duister was en te vroeg om reeds naar boven te gaan, besloot ik 'n paar uur in de wachtkamer te blijven, die goed verwarmd en voldoende verlicht was. Om 7 uur wandelde ik op, vergezeld door een man die mijn tas droeg en het laatste stoffelijk bewijs van hulde dat ik hoopte op het graf neder te leggen. Wat gevoelde ik niet op dien eenzamen tocht, waar ik meermalen vergezeld ben geweest van Hem die ik nu de laatste eer ging bewijzen. Hoe was 't mij te moede toen ik het tuinhuisje in 't gezicht kreeg waaruit ik zoo dikwijls het heerlijk panorama der omgeving heb bewonderd, toen ik de laube zag waaraan de lieve doode zooveel dagen met groote ambitie gewerkt heeft! Hoe bonsde my 't hart toen ik de hand aan de deur van 't hek sloeg dat omniddelijkGa naar eind3. toegang verleendGa naar eind3. tot het geliefd verblijf van den onschatbaren edelen bewoner! De dienstbode had me reeds van verre zien aankomen en mevr. O. gewaarschuwd die me in haar slaapkamer ontving. - We zeiden niets. Mij was 't alsof de tong me verlamd was. - Na 'n poos bij haar te zijn gebleven, 't was ruim 8 uur in den morgen, gingen we naar de huiskamer, waar de diepbedroefde arme, lieve Mimi weldra verscheen. Neen, ik kan niet beschrijven hoe die ontmoeting was... Eenvoudig, natuurlijk, kalm waardig treffend bedroefd, stond ze daar die nobele vrouw, als 'n toonbeeld van smart, als 'n eerbiedwekkende heldin. Na alle bijzonderheden omtrent de laatste levensdagen van M. vernomen te hebben, vertelde zy mij dat het lijk den volgenden morgen naar Gotha zou worden vervoerd om de crematie te ondergaan en dat zij het persoonlijk zou vergezellen. Dit besluit | |
[pagina 119]
| |
vond ik zoo natuurlijk, dat ik me niet goed begrijpen kon hoe ik over de mogelykheid daarvan niet reeds eerder had nagedacht. - Ik vroeg M. verlof den geliefden overledene te mogen zien. De heer O. vergezelde mij. - Daar lag hij in zijn eigen kamer op de sofa alsof hij rustte. Zijn gelaat was weinig veranderd. De handen lagen kruiselings over elkâar, Het hoofd leî op 'n kussen en was eenigzins rechts gebogen. De houding van het geheele lichaam was als die van iemand die rustig slaapt. - als in 'n droom en door mijn tranen heen stond ik te staren op dat edel interessant gelaat, dat ik hier in die zelfde omgeving in levendig gesprek, zoowel als in sombere stemming, dikwyls heb mogen aanschouwen. Dáár stond het schaakbord met den laatsten zet van zijn hand, dáár leî de pen door hemzelf neêrgelegd op 't onvoltooid schrijfwerk waaraan hij nog kort te voren bezig was... Uit dit heiligdom nam ik indrukken meê die mij tot 't laatst zullen bij blijven en waaraan de herinnering alleen mijn hart met eerbied en bewondering vervult. Omstreeks 11 uren werden de heeren Zürcher en Willem Paap, beiden uit Amsterdam, aangediend. Ze kwamen juist te laat om den geliefden vriend nog te zien. De kist was reeds voor goed gesloten. Daar zaten we, 't hart vol rouw, de mond vol lof over onze onwaardeerbaren Meester en voorganger! Na 'n paar uur vertrokken de Amsterdammers en de dag liep stil en treurig ten einde om plaats te maken voor 'n eindeloozen rampzaligen nacht. Want er werd niet geslapen en meer dan eens klonken smartkreten die de hopelooze vrouw slaakte tot mijn kamer door!... Toen ik haar des morgens 't eenvoudig rouwkleed had helpen aantrekken, was het tijd voor den laatsten droeven tocht waarop ze haar God kon vergezellen... Toen de met kransen versierde kist in de lijkwagen geplaatst was, geleidden we Mimi in de volgkoets, waarin ik naast haar mocht plaats nemen en ook den heer O. met Wouter gezeten waren. Stom van smart volgden we langzaam den geliefden doode langs den chaussé, door het dorp naar 't station van den spoorweg. In de wachtkamer bracht ik, in de weinige minuten die we daar vertoefden, Mies eenigen broêr uit Mons en 'n heer W.Ga naar eind4. uit Middelburg, die beiden met den juist aangekomen Sud. trein gearriveerd | |
[pagina 120]
| |
waren, bij haar. Ze waren gekomen met het doel om bij de begrafenis tegenwoordig te zijn en besloten terstond de reis naar Gotha mede te maken. Toen Mimi vergezeld van den heer Oebérius in gestapt waren, werd de wagen waarin 't lijk geplaatst was, aan gehaakt. Hij was met festoenen en kransen versierd, door wien weet men niet. En daar vloog hij heen die stomme trein, die zeker nooit zoo'n kostbare schat had meêgevoerd, daar vloog hij heen, met het dierbaar overschot van den grooten Meester, den gevierden Multatuli, den roem onzer natie! Toen ik met Wouter en de beiden heeren vanwien ik hierboven sprak naar huis reed (zij toch hadden er na den ganschen nacht te hebben doorgereisd, behoefte aan zich wat te restaureeren en zouden dan met den trein van 3 uren de reis naar Gotha aanvaarden) overviel me een onbeschrijfelijk gevoel van droefheid en ellende zoo dat ik me niet langer bedwingen kon en in tranen uitbarstte. Toen we tehuis kwamen was men in naam van 't Gerecht bezig de boedel te verzegelen; 'n wettelijke bepaling ten bate der kinderen uit 'n vorig huwelijk. Yzige plicht, gruwbare handeling tegenover fijn gevoelige familieleden en vrienden van den ontslapene! - Er werd geschreeuwd alsof er ruzie was door die mannen der wet, 't was walgelijk en gemeen al was 't ‘in naam des Keizers’. De heeren vertrokken op den bepaalden tijd en ik bleef met mevr. O. met Wouter te huis. Toch had ik plan gehad de reis naar Gotha mede te maken doch heb dit later zelf opgegeven om den heer O in de gelegenheid te stellen Mimi te vergezellen. Mevrouw O. toch was ongesteld zoodat haar man haar niet alleen durfde achterlaten. Toen ik dat bemerkte meende ik het van mijn plicht hem voor te slaan dat ik bij zijn vrouw zou blijven. Hij de trouwe, beproefde vriend die bijna 27 jaren alle lief en leed met innige deelneming had meêgemaakt, hij die het voorrecht had getuige te zijn van Multatuli's laatste levensdagen, hij die zelfs bij zijn sterven tegenwoordig was, hij mocht niet ontbreken bij dien laatsten droeven rit, van de zijde der trouwe gade! Zoo iemand, dan was hij hier op zijn plaats. Ik bleef thuis en beloofde hem voor zijn lieve vrouw te zorgen en hij ging naar Gotha. Het huis is stil. Van gerechts rumoer is niets meer te bespeuren. De meid en 't knechtje hebben alles bezworen wat men verkoos. | |
[pagina 121]
| |
Niemand bekommert zich om dien nonsens. Ym en ik zien elkaâr van tijd tot tijd aan. Dan rijst de eene, dan de andere van haar stoel loopt de kamer op en neêr, neemt een courant, tuurt zich suf op de letters die geen zin schynen te hebben, slaakt 'n zucht, snikt, richt zich op, kermt: arme Mies, wringt in wanhoop de handen op de gedachte dat hij, die nog zoo kort geleden op die stoel daar vlak voor ons, allen boeide door zijn levendig en altijd interessant gesprek, die alles in zijn omgeving bezielde en ‘belebte’ dat die voor altijd is heen gegaan! Ym voelde zich koortsig en ziek, had hevige hoofdpijn en ging vroeg naar bed. De kleine Wou volgde spoedig. Daar zat ik alléén. - alléén in dat anders zoo gezellig vertrek, waarin ik in zijn gezelschap zulke heerlijke, onvergetelijke uren heb doorgebracht!... Ik zat nog lang en mijmerde weemoedig voort over alles wat ik op dezen plek genoten heb, over alles wat ik Multatuli schuldig ben... Eindelijk ging ik naar bed doch kon evenmin als de vorige nacht de slaap vatten. Mijn hoofd geleek 'n kaleidoskoop. Groote God wat 'n reeks gedachten om één hoofddenkbeeld gegroepeerd! De volgende morgen, Woensdag, bracht de post een groot aantal telegrammen, brieven, postkaarten en couranten aan. Ym gevoelde zich nog ongesteld, doch wilde opstaan en daar 't zacht, schoon weêr was een wandeling maken naar Ober Ingelheim om 'n bezoek af te leggen bij de notaris, ten einde een en andere inlichting te vragen omtrent de lichting van 't testament, den duur der verzegeling enz. enz. Wouter en ik vergezelden haar op die wandeling en liepen de dorpsstraat op en nêer terwijl zij haar boodschap bij den notaris verrichtte. We liepen terug. 't Was 'n ware ‘frühlingstag’Ga naar eind5. de dag dat Multatuli tot stof en asch zou wederkeeren. Toen we thuis kwamen namen we een bete broods, 't wilde niet smaken. 't plechtig uur der crematie was nabij. We zaten en zwegen lang, zeer lang. 't Werd schemer. De meid bracht eten. We gebruikten iets en daar zaten we weêr afgedwaald en in gedachte de heldin vergezellend die haar laatste offer bracht. |