Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdKunst en letteren‘Multatuli zal het mij niet ten kwade duiden, dat ik zijn hoogst belangrijken arbeid, die nog altijd niet genoeg door ieder ontwikkeld en vrijdenkend (zou het niet beter zijn: vrij denkend?) Nederlander gelezen wordt, op deze wijze voor velen zijner lezers meer toegankelijk heb gemaakt.’ Op deze wijze meent de heer J.J. van Laar te Middelburg zijn Register op de Ideën van Multatuli, zoo even bij de Uitgevers-Maatschappij Elsevier te Rotterdam verschenen, te moeten verontschuldigen. Mij dunkt, dit was volkomen overbodig; iemand die ons plotseling een frisschen bloemruiker aanbiedt behoeft waarlijk geen amende honorable te maken. Met dankbaarheid aanvaard ik de gave van den heer van Laar, en zoowel met het oog op onzen grooten schrijver als op deze allernieuwste smaakvolle uitgaaf voel ik mij verplicht hier een en ander daaraan toe te voegen. Al zijn misschien de Millioenenstudiën als geheel het schoonste werk van Multatuli, niemand zal ontkennen, dat de Ideën verre boven het andere uitblinken in rijkdom van gedachten en veelzijdigheid van inhoud en vorm. De hervormer op wijsgeerig, maatschappelijk en staatkundig gebied, de volksman lang vóór het vormen van arbeidersvereenigingen hier te lande, de door- | |
[pagina 766]
| |
denker, maar vooral niet minder de dichter en schilder Eduard Douwes Dekker heeft zich door dat werk een blijvend monument gesticht. (....) Doch om terug te keeren tot Multatuli, die zich vaak hoogmoedig in de goede beteekenis des woords heeft genoemd en terecht heeft gewaarschuwd tegen de valsche bescheidenheid, die in zeer vele gevallen middelmatige ijdelheid moet verbergen, ik voor mij herhaal mijne reeds vroeger uitgesproken meening, dat de Ideën zijn hoofdwerk zijn. Wordt in de officiëele boekjes het meest op den Havelaar de aandacht gevestigd, dan schrijf ik dit òf aan verregaande onkunde toe òf aan kwade trouw. Van die onkunde heb ik herhaaldelijk de droevigste staaltjes ontmoet, misschien wel het meest in de geleerde en zoogenaamd geletterde wereld, die aan den eenen kant een werkplaats van onbevooroordeeld onderzoek, maar aan de andere zijde een broeinest van eenzijdigheid en laatdunkendheid vertoont, alweer grootendeels een gevolg onzer verwrongen maatschappelijke toestanden. Dit voorzooverre de onkunde betreft. En de kwade trouw? Och, daarnaar behoeft ook niet gezocht te worden. Met den Havelaar - is men er af, en dat zegt genoeg. Ook is de beschuldiging van oppervlakkigheid bekend, waarmede vooral de moderne theologen zoowel den Dageraad als de Ideën van Multatuli en alle dergelijke werken trachten te vernietigen. Het is een doodsstrijd, want ook de kritiek op hun gehaspel en geschipper is vernietigend. Wanneer ik hierover eenigszins lang uitweid, dan bedenke men dat het zooeven vermelde een groot gedeelte vormt van de eerste bundels der Ideën, dat eerst na het wegruimen en wegwentelen van een groot aantal theologische steenen en hinderpalen het gebouw van de Woutergeschiedenis en zoo menig ander treffend verhaal kon worden opgetrokken. Dat is niet Multatuli's eenige lofspraak, maar zeker wel een der beste lauwerkransen, waarmede het jonge (o kon ik zeggen, het herlevende) Nederland zijn schedel behoort te versieren. Hij is een strijder, niet alleen voor vrijheid en recht, maar allereerst voor waarheid en dit mag men nooit vergeten bij het beoordeelen van zijn persoon en zijn werken. | |
[pagina 767]
| |
Als het waar is, dat de zeven bundels der Ideën daarvan het rijpste en beste gedeelte vormen, dan is het niet minder waar, dat wij aan de hand van den heer van Laar een wandeling door dien lusthof kunnen maken, die voor honderden en duizenden de schoonste herinneringen opwekt. Laat mij enkele punten aanstippen. Het is in den eersten bundel de rijke verzameling van beschouwingen over de vrouw en de zeden, het roerende verhaal van de brik La Sainte Vierge, de vivisectie der moderne theologie, de onverschrokken aanval op de 48sche grootheid Thorbecke, en (last not least) het onvergetelijke begin van de Woutergeschiedenis. Het is in de tweeden de historisch geworden brief aan Mevrouw de Weduwe X, geboren IJ. te Z. met zijn welsprekende prediking eener nieuwe moraal, die tevens een der grondzuilen van het Cristendom aantast, de uitvoerige van zooveel hart en diep inzicht getuigende vertoogen over den zedelijken, verstandelijken en stoffelijken toestand des volks, de zaalbergerij en het vervolg der Woutergeschiedenis met de hoogdichterlijke ontmoetingen met Femke. Het is verder in den derden, onder zooveel ander schoons de meesterlijke schildering van Rammelslag, het begin des essays over kunst, die misschien wel tot het beste behooren, dat over het algemeen in de Ideën voorkomt, het realistische schilderijtje van den straatprediker Esser te 's Hage en een groot aantal gedachten over onderwijs, die ik wenschte, dat elk onderwijzer gelezen had. In den vierden bundel hernieuwen wij, afgezien van Vorstenschool, de kennismaking met de nu eens bijtend spottende dan weer vernietigend ernstige ontboezemingen over den vervallen toestand, waarin Nederland verkeert, in verband met onze vele côteriën, de geschiedenis van den Havelaar in de Kamer, de parlementerij en menig ander doelwit van des schrijvers doodelijk geschut. Daarna wordt de Woutergeschiedenis weer met allen ijver voortgezet, als altijd doorweven met talrijke uitweidingen, die wel is waar somtijds den draad van het eigenlijke verhaal bijna doen verliezen, maar aan den anderen kant een schitterende getuigenis afleggen van Mulatatuli's kunstenaarsblik en diep menschkundige opvattingen. Als zoodanig zouden wij bij voorbeeld de beoordeeling van Bilderdijk's Floris den Vijfde noode missen. De geschiedenis van Wouter Pieterse zelf wordt ondertusschen voortdurend als het ware boeiender en | |
[pagina 768]
| |
rijker van inhoud, vol als zij is van zielkundige ontledingen, die voor den aandachtigen lezer onvergetelijk zijn. Wij kunnen onmogelijk bij de laatste bundels uitvoerig stilstaan, maar wij wijzen toch nog met een enkel woord op de ontknooping der Lapsiade, op het fijn geteekende huisgezin van de Holsma's, op de episode van Prinses Erica, dat wonderlijke verhaal vol trekken uit het leven en fantasie, op de verdere kantoor-lotgevallen van onzen held Wouter, niet het minst bij de Kopperliths. En zoo komen wij eindelijk, aan het slot van den zevenden bundel, bij dat verhaal vol gevoel en roerenden humor, de geschiedenis van pater Jansen, dat de Ideën plotseling afsluit en dat reeds op zich zelf meer dan geschikt is om ons naar een even schoone voortzetting te doen verlangen. Laat mij deze korte bespreking eindigen met den wensch, die zeker door duizenden wordt gedeeld, dat wij nog op den avond van Multatuli's leven een gedeelte van die voortzetting zullen mogen genieten.
Amsterdam. H.C. MULLER. |
|