[23 november 1886
Brief van Multatuli aan M.J. de Witt Hamer]
23 november 1886
Brief van Multatuli aan M.J. de Witt Hamer. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven (M.M.)
Nieder Ingelheim 23 Novr 86
Waarde De Witt Hamer,
Een vraag: zyt ge overtuigd dat die Boelens schryver is van 't stuk waarvoor D.N. veroordeeld is? Zoo neen, gelooft ge het in-gemoede? Wat my betreft, ik twyfel er aan!
Dat ik zoo vry ben, u deze vraag te doen, is omdat ik - voor ik iets voor D.N. doe of tracht te doen, - zekerheid hebben wil dat hy in die zaak geen onwaarheid heeft gesproken. Herhaaldelyk drong ik by hem zelf aan op 't leveren van bewyzen dat niet hy maar B. de auteur is van dat artikeltje. Dat die bewyzen niet te vindenGa naar eind1. zyn, komt my onwaarschynlyk voor, doch onmogelyk is 't niet. Maar dan had ik toch gewenscht dat hy 't beproefde of blyk gaf het te willen. En dit doet hy niet. Hy bepaalt zich by de verzekering ‘dat het niet helpen zou, want dat men hem zoekt.’ Dit kan waar zyn, maar als hy - met behulp van Boelens zelf immers, die zich als schryver heeft aangegeven - die bewyzen levert, kan men hem ditmaal niet vinden, dunkt me.
Die onwil komt me, ronduit gezegd, verdacht voor. En de verdenking ligt voor de hand dat B. 'n betaalde stroomanGa naar eind2. is. Is 't leelyk van me zoo-iets te denken, waarom helpt me dan N. niet aan wat grond tot minder leelyke suppositie? De verhouding is allerzonderlingst. Ik wenschte iets voor hem te doen, en zie 'n beetje kans dat het me lukt. Wie werkt me nu daarin tegen? Hyzelf!
Afgescheiden van andere onderzoekingen, wend ik me nu ook tot U. Zeg my asjeblieft wat ge van de zaak denkt? Het is my - en