Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 563]
| |
Onze hedendaagsche letterkundigen met bijschriften van Dr. Jan ten Brink. Amsterdam, Tj. van Holkema, 1885, 8e/11e afleveringen. Carel Vosmaer. - Willem Jacobz Hofdijk. - Multatuli door Cd. Busken Huet. - Hendrik Jan Schimmel.(....) De vervaardiging van het bijschrift bij Multatuli's portret droeg Prof. ten Brink aan de heer Busken Huet op, in de verwachting waarschijnlijk, dat deze, zoowel uit zijne persoonlijke herinneringen aan Eduard Douwes Dekker, als tengevolge van zijne Indische relatiën, menige nieuwe en belangrijke bijzonderheid omtrent den schrijver van Max Havelaar zou weten mede te deelen. En deze verwachting is niet beschaamd. Het bijschrift geeft ons niet den geheelen Multatuli, het laat zelfs verschillende zijner werken onaangeroerd, en houdt zich hoofdzakelijk bezig met den Max Havelaar en de geschiedenis van Wouter Pieterse; maar Huet deelt ons omtrent Multatuli's levensloop zooveel mee, wat tot dusver niet of slechts half bekend was, hij geeft ons uit een onuitgegeven dagboek van Multatuli, aangevangen in 1841, den eersten tijd van zijn verblijf te Batavia, zulke belangrijke uittreksels, en spreekt over het werk van den genialen Dekker met zooveel warme ingenomenheid, dat deze aflevering van Onze hedendaagsche letterkundigen, gelijk alles wat Multatuli raakt of uit Multatuli's pen gevloeid is, zonder twijfel zeer de aandacht zal trekken. Multatuli, de meest subjectieve, de oorspronkelijkste auteur van Nederland en zijn overzeesche bezittingen, de opbruisende, de bandelooze, die ‘alleen zich zelf en in zijn kracht is, wanneer hij bij voorkomende gelegenheden losbarsten, en of de verontwaardiging, of de satire zijne muze worden mag’, Multatuli medewerker aan de objectieve, kleurlooze, bezadigde courant van Johannes Enschedé & Zonen! Wie zou zoo iets ooit mogelijk geacht hebben. Toch is het geschied. En wel in 1866, tijdens den Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog. Multatuli vertoefde destijds in de Rijnprovinciën en gaf aan de Haarlemsche courant verslag van de beschouwingen door hem in de voornaamste Duitsche bladen aangetroffen. ‘Maar achtte hij dat die bladen het te zeer bij het verkeerde eind hadden, of gevoelde hij behoefte, als ooggetuige ook aan andere opvattingen het woord te geven, dan bracht hij den Mainzer-Beobachter zijner vinding in het vuur.’ Geen eerzaam | |
[pagina 564]
| |
Nederlander van die dagen, die 's ochtends aan zijn ontbijt de even eerzame ‘Haarlemmer’ openvouwde en zich aan de berichten van het oorlogstooneel te goed deed, wien het in de gedachte kwam het bestaan van den Mainzer-Beobachter in twijfel te trekken. Interessant in de hoogste mate zijn de fragmenten uit het dagboek van 1851. Wij vinden er reeds den denker en den dichter van Max Havelaar en van de Ideën met zijn talent van opmerken, om zich heen en in zich zelf, met zijn edelmoedige opwellingen, zijn oorspronkelijke phantasie, zijn soms sarcastische, maar temet weer goedhartige luim. De onderwerpen, welke hij behandelde, waren nog uit zijn naaste omgeving geput, maar den vorm was hij reeds meester, zooals weinigen. Den stijl, die zijn kracht zou uitmaken, zoodra hij wat ernstigs te zeggen had en dat ernstige luide zou willen uitspreken, dien stijl bezat hij reeds. Multatuli was, toen hij dat dagboek in 1851 schreef, een en dertig jaren oud en sedert 1838 in Indië vertoevende, alwaar hij als commies bij het Departement van Financiën zijn loopbaan was begonnen. In Holland, te Amsterdam, had hij de gewone school en daarna een koopmanskantoor bezocht, en was toen door zijn vader, een koopvaardijkapitein, op een van zijne reizen naar Indië medegenomen. Verrassend is zeker voor velen de mededeeling dat Multatuli te Amsterdam op innig vriendschappelijken voet verkeerde met Abraham des Amorie van der Hoeven Jr., den genialen jonkman, later predikant te Utrecht. Eduard Douwes Dekker zag, toen hij in het moederland weerkeerde, zijn boezemvriend van weleer niet terug. Van der Hoeven was, slechts 27 jaren oud, in 1848 overleden. De heer Huet geeft een overzicht van Multatuli's loopbaan in Indië; tracht te verklaren hoe het mogelijk was, dat bij zijn terugkomst in Holland de gelederen zich niet van zelf voor hem hebben ontsloten en hij niet terstond is opgenomen onder de Nederlandsche hoofdleiders van toen. Hij wijst op de beteekenis van den Max Havelaar op het tijdstip van zijn verschijning (1860), en schetst in enkele trekken den persoon van Max Havelaar, den romanticus, den volgeling van Chateaubriand, den satiricus uit de school van Swift, den agitator, den genialen Sjaalman. Volle hulde brengende aan het geheel éénige, dat in de Ideën wordt | |
[pagina 565]
| |
aangetroffen, inzonderheid aan de Wouter Pieterse, die fijne, onovertroffen analyse van de ziel van een kind, zoo oorspronkelijk ook als waarneming eener bepaalde zijde van het Nederlandsche leven, laat Huet niet na aan te stippen wat in de Ideën de zwakke plek is van het genre. ‘Waar Multatuli niet voortreffelijk of niet goed is’ - zegt hij - ‘daar is hij veeleischend en subtiel, en wordt hij door subtiliteit vermoeiend of langwijlig. De auteur staat in de Ideën den denker somtijds in den weg. Hij vindt buskruiden uit die door anderen reeds gevonden waren; zet zonder winst voor de wetenschap eieren van Columbus overeind...’ Nu wij ons de voortreffelijke geschiedenis van Wouter Pieterse nog eens weer voor den geest brengen, betreuren wij het op nieuw dat zij een geniaal fragment is gebleven. Bij elke nieuwe phase waarin de schrijver zijn held bracht, gaf hij ons iets nieuws en oorspronkelijks; zijn pater Jansen was ons lief geworden, en niet minder de onbetaalbare Stijntje; en toch is de schrijver in zijn werk blijven steken en bestaat er weinig kans, dat hij het ooit weer zal voortzetten. (....) |
|