Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 483]
| |
Multatuli.
| |
[pagina 484]
| |
jafetisch,Ga naar eind4. en, de Maleijers als natuurkinderen beschouwend, voor de kreolen Paul en Virginie den polynesischen Saïdjah en de polynesische Adinda in de plaats stelt. Er is de volgeling van Chateaubriand, die, verkeerd in een nederlandschen RenéGa naar eind5. of een nederlandschen Chactas, in oudtestamentische bijbeltaal de Hoofden van Lebak toespreekt en de Bantammers naar Jesaja doet luisteren. Er is de satiricus uit de school van SwiftGa naar eind14., die met eenvoudige hulpmiddelen sterke effekten verkrijgt, en zoo kunstig het onaanzienlijk beeld van den gestolen buffel weet aan te wenden, dat de geheele mechaniek eener geknevelde aziatische zamenleving er met één trek door geschilderd wordt. Voorts is er de agitator dien ik reeds noemde. Hij dreigt met het doen aanheffen van klewang-wettende krijgszangen, apostrofeertGa naar eind6. koning Willem III, roept het volk van Nederland ten strijde tegen schandelijke misbruiken, denuntieert de koffijveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij als eene slavemarkt van ongebrande boonen. Er is de geniale Sjaalman, loontrekkend oppasser in den dienst van den boekverkooper-kruidenier te Amsterdam; Sjaalman, die in zijne onhandigheid een jaargang der Aglaja op den grond laat vallen, maar, heeft hij het tijdschrift opgeraapt en treden de predikant Wawelaar of de makelaar Droogstoppel op dat oogenblik het verkooplokaal binnen, zoo scherp om zich heenziet dat hun beeld met onuitwischbare trekken zich afteekent op het netvlies zijner fantasie. Kortom, eene volledige verzameling van het romantische, gelijk Jacob Geel niet wilde dat het zijn zou, maar niet kon verhinderen dat het was of werd. De tragische lijkstatie is aanwezig, en die haar volgen zijn verdiept in ernstige gedachten: de treurige pligt weegt zwaar op hun hart. De blikken ter aarde vragen zij: Heeft Nederland dáárom in de 17de eeuw Java veroverd? De stoet ontmoet op zijn weg een vorstelijk paleis: het versterkt den indruk van de nietigheid des levens. Ontmoet een spelend kind dat in onnoozelheid dartelt: het verhoogt de gedachte aan 's menschen bestemming. Maar óók wordt in Max Havelaar de lijkstatie waggelend door het gedruisch der markt gevoerd, langs een marionettenspel, ja tegen een uitgelaten gemaskerden optogt in. Het boek is te dien | |
[pagina 485]
| |
aanzien onvergelijkelijk in zijne soort, en doet de fraaije letteren van Multatuli's Nederlandsche tijdgenooten bleek of onbezield schijnen. Ook in de Ideën, zoo men wil, wordt veel van dit éénige aangetroffen; maar het is er vermengd met bijvoegselen die de zwakke zijde van het genre aan het licht brengen. Waar Multatuli niet voortreffelijk of niet goed is, daar is hij veeleischend en subtiel, en wordt hij door subtiliteit vermoeijend of langwijlig. De autodidakt staat in de Ideën den denker somtijds in den weg. Hij vindt buskruiden uit die door anderen reeds gevonden waren, zet zonder winst voor de wetenschap eijeren van Columbus overeind, doet aan zijne voorbeeldige picked-up knowledgeGa naar eind7. zich te goed, verzuimt de gelegenheid zijne gelijken te voldoen, houdt door het openen van spitsvindige redeneringen, en het voortspinnen aan deelen van gedachten, oningewijden aan den praat. ‘Zie daar’, schreef van haar sterfbed Lotje Roulin aan Chrisje Helder, toen zij na het opsommen van Willem Leevend's goede eigenschappen aan het kapittel van Willem's gebreken kwam, ‘zie daar, dit zoude een edelmoedig vijand van hem kunnen zeggen’. Eene geschikte proef van Multatuli's voortreffelijkheid in het kleine wordt gevonden in de Ideën, waar hij eene dwarsstraat van den Amsterdamschen Jodehoek schildert en hij Woutertje in die buurt een wissel laat inkasseren. Eerst herinnert hij dat de bevolking dezer wijk, als droeg zij gestadig eene heugenis van het voorvaderlijk loofhuttefeest met zich om, het leven in de open lucht bemint en zij, althans in Woutertje's dagen, toen de staathuishoudkunde nog niet uitgevonden was, meer van de straat dan van hare huizen of hare krotten hield: Ze bragten het grootst gedeelte van 't etmaal tusschen de rijen der tenten door. Daar zaten ze, daar sliepen ze. Daar werd gegeten, gedronken, en gearbeid, d.i. handel gedreven. ‘Daar leefden zij’. Dan volgt: ‘Maar dit leven was zonderling, en ontsnapte in z'n hoofdmomenten aan de waarneming hunner medeburgers van anderen oorsprong en behoorlijker geloof.’ Geen hollandsch christen houdt het voor zedelijk slecht een jood | |
[pagina 486]
| |
te zijn. Maar vindt hij ook dat het gekleed staat? dat het in den haak, dat het netjes is? neen. Langen tijd heeft het geduurd eer in onze eeuw de protestantsche middenstand er toe besluiten kon de maatschappij Tot Nut van 't Algemeen voor de israëlieten open te stellen. Aanzienlijke gereformeerden kan men nog heden hooren zeggen, huiswaarts gekeerd van een koncert of eene tooneelvoorstelling en met een glimlach verslag doend van den doorgebragten avond en van het gemengd gezelschap: ‘Het Oude-Testament was weêr sterk vertegenwoordigd’. Evenals die jonge Engelschman van goeden huize zijne particuliere Tien Geboden zamenvatte in het ééne: A man ought to be a gentleman,Ga naar eind8. zoo brengt een goed Hollander de overtuiging met zich ter wereld dat een mensch gehouden is een christen te zijn. En de schilderij van dien geheelen maatschappelijken toestand in zijne naieve verdorvenheid, zoodat tegelijk met het beeld ook zijne kritiek er uit naar voren springt, weet Multatuli in het ééne woord behoorlijker te vatten, zonder zelfs de moeite te nemen er een streepje onder te zetten. Gij smaakt onder het lezen een fijn inwendig genoegen. Wouter Pieterse is misschien niet het werk aan hetwelk, onder zijne vereerders, Multatuli de geestdrift van hen te danken heeft die bovenal in hem den verontwaardigden opstandeling of den stoutmoedigen haeresiarchGa naar eind9. beminnen. Maar ik geloof dat het verhaal de kroon spant wat waarneming eener bepaalde zijde van het nederlandsch leven betreft, en dat op dien grond bij een volgend geslacht Multatuli voor den oorspronkelijksten nederlandschen schrijver van onzen tijd zal doorgaan. Het beminlijke der godsdienst, de weldaad der kerk wordt in Wouter Pieterse vertegenwoordigd door maar één groep, en van die groep, zamengesteld uit de onbetaalbare roomsche Styntje, de aanvallige roomsche Femke, de flinke roomsche Vrouw Claus, Femke's moeder, is een roomsch-katholiek priester de hoofdpersoon. Toch kunnen evenmin de protestanten als de vrijdenkers zich ergeren aan pater Jansen. Wij stellen ons voor dat Wouter zoo hij geleefd had in de 17de eeuw, op dezelfde hartelijke en zachtzinnige wijs, mutatis mutandisGa naar eind10., zou voortgeholpen zijn door den filosoof Spinoza. Persoonlijk kennen wij gereformeerde en niet-ge- | |
[pagina 487]
| |
reformeerde predikanten, bezield van denzelfden geest, even grootsch kinderlijk en even humaan, geboren zieleherders. Pater Jansen is alleen roomsch, omdat van de godsdiensten hetzelfde als van de menschen en de boeken geldt, - dat zij niet van te nabij willen bezien worden. Hij is roomsch omdat de schrijver van het verhaal een te onverbeterlijk protestant van afkomst is om het liefelijke in het geloof zich anders te kunnen denken dan in de vormen van een verschillend kerkgenootschap; verschillend van dat waarin hij werd opgevoed en welks vooroordeelen en platheden, waaraan hij zich ontworstelde, onbewust den achtergrond zijner levensbeschouwing zijn blijven vormen. Iets soortgelijks durf ik van Wouter's naaste amsterdamsche omgeving beweren. Onuitstaanbare wezens zouden zij zijn, die leden der familie Pieterse, die juffrouw Laps, die firma Motto Handel & Cie, die andere firma Ouwetijd & Kopperlith, zoo deze lieden slechts Nederlanders waren uit de eerst helft onzer eeuw vóór 1830. Want dit moet ik tot roem van den schrijver er bijvoegen dat ondanks dichterlijke anachronismen zijn eerzucht zich heeft uitgestrekt tot het schetsen van geheel een verwaarloosd tijdvak der nieuwere vaderlandsche geschiedenis, - het tijdperk voorafgegaan aan zijne eigen geboorte in 1820 en begrepen tusschen de regering van Koning LodewijkGa naar eind11. en de omwenteling in Belgie. Met innemende bescheidenheid noemt hij Wouter's geschiedenis ‘de lotgevallen van een mensch-exemplaartje’; maar werkelijk ligt aan zijne schets van dien kosmopolitischen homunculusGa naar eind12. en zijn levensloop studie eener nationale vóórgeschiedenis ten grondslag, en de scherping van het talent van opmerken dat Multatuli daarbij ten toon spreidt heeft hij aan zijne eigen lotgevallen te danken gehad. Had van zijn achttiende tot zijn vijfendertigste jaar, Multatuli ergens op eene onverschillige plaats in het buitenland vertoefd, waar al zijn tijd en al zijne aandacht door niet-nederlandsche dingen in beslag genomen waren, hij zou welligt mettertijd een goed vreemdeling geworden zijn, Duitscher of Rus, Franschman of Engelschman. Begaafde Hollanders hebben in de 17de eeuw, en daarna, zich op die wijs eene plaats in de geschiedenis veroverd. Maar de omstandigheden voerden hem naar Nederlandsch-Indie; | |
[pagina 488]
| |
en onwillekeurig leerde hij het nederlandsch, meer bijzonder het amsterdamsch leven zijner jeugd, gadeslaan van dien nederlandsch-indischen kijkpaal. Tusschen het zijn daarginds, en de herinneringen van vroeger, bleef verband bestaan. De nationale eenheid was niet verbroken. Alleen zag hij voortaan, hetgeen zoo weinigen zien, het betrekkelijke der dingen in het verleden. Zonder dien te zoeken had hij een nieuwen maatstaf gevonden. Er kwam scheiding tusschen vooroordeel en wezen; of, gelijk Hooft zeide van MontaigneGa naar eind13., hij werd waanlos en oordeelvast. De afzigtelijke landgenooten die hij in Wouter Pieterse teekent zijn niet enkel of niet in de eerste plaats nederlandsche mannen en nederlandsche vrouwen. Zij vormen de natuurlijke omgeving van een mensch-exemplaar in miniatuur. In welk land wij leven, tot welke nationaliteit wij behooren, allen zijn wij aan de laagheden van Wouter's moeder, de laagheden der Motto's en der Kopperlith's in ruimer of geringer mate medepligtig. Multatuli stelt het triviale onze menschelijke natuur in een schreeuwend licht, opdat wij met de hand op het hart ons des te ernstiger zouden afvragen: Ben ook ik welligt zulk een zedelijk monster? Hoe misselijk zou het zijn indien men ook mij van zulke beweegredenen verdenken kon? - Deze overdrijving is het goed regt van den moralist. Ten einde daarbij de moed ons niet voor altijd ontzinken zou, wordt het edele in den kleinen Wouter insgelijks als menschelijk afgebeeld, wisseling van opstaan en vallen, mengsel van willen en niet kunnen. Nu ja, Wouter is een tobbertje van adel, een romantisch en dichterlijk tobbertje, toegerust met een koninklijk heimwee. Maar een tobbertje blijft hij; en onze onpartijdigheid schenkt zijne moeder bijna vergiffenis dat zij met den knaap zoo weinig wist aan te vangen. De grond van het verhaal is eene analyse van den menschelijken aard naar den eisch der positivistische zielkundige wetenschap in de 19de eeuw. De ziel van een kind vormt teregt het hoofdvoorwerp van des schrijvers waarnemingen. Wat de lokale kleur en het artistieke der inkleeding betreft, - de onopregte dorpsgeschiedenis wordt hier door Multatuli tot opregte stadgeschiedenis verheven - geschiedenis van het leven in eene hollandsche hoofdstad; en geen schrijver onzer dagen heeft | |
[pagina 489]
| |
in het schetsen van dit specifiek hollandsche den man van den kijkpaal te Menado overtroffen. Om Wouter Pieterse te kunnen schrijven, en zóó te schrijven, moet men in den hoogsten graad de gaaf bezitten buiten zichzelf te treden; van de maatschappelijke legende waarin men is grootgebragt zich los te maken; in het gewone het bijzondere en karakteristieke op te merken; datgene te hooren en te zien wat al uwe tijdgenooten even goed gezien en gehoord hebben als gij, maar zonder dat zij er door getroffen werden. Zeg dat gij den hollandsche stadstaal uit de eerste helft onzer eeuw verfoeilijk vindt; gij voor uwe landgenooten u schaamt; gij medelijden hebt met eene literatuur welke niet wáár zou kunnen blijven indien zij voor het bezigen van zulk eene spraakleer terugdeinsde. Maar beweer niet dat die taal karakter mist. Haar aroma moge verschillen van dat uwer koffijveilingen, het is even nationaal; en bij geen ander vaderlandsch auteur vindt gij het zoo zorgvuldig of zoo trouw bewaard. ‘Juffrouw Laps, je bent 'n zoogdier’: deze door Multatuli gevonden formule van den jongen schoolmeester Stoffel Pieterse, Wouter's ouderen broer, is eene dagteekening in onze moderne letterkunde. Slot volgt. |
|