Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[27 juni 1885
| |
[pagina 389]
| |
Ja, uiting is me moeielyk. Ik bewonder - of verwonder me over - de zeer velen die dit bezwaar niet schynen te kennen. En nu over uw Tandem bydrage. Och, beste Bruinsma, ik wenschte dat ge 't niet gedaan hadt! Als die Tandem-onderneming grandioos ware uitgevallen, d.i. in overeenstemming met verzekeringen, gepubliceerde oproepingen, manifesten, demonstraties, - gut, ik moest wel gelooven 'n heel verdienstelyk persoon te zyn! - dan had de hulp myner z.g.n. geestverwanten verheffend gewerkt, innerlyk op myn gemoed, uiterlyk door me tegen Volk en Regeering 'n standpunt aantewyzen dat zekeren toon zooal niet wettigde dan toch vrywaarde tegen belachelykheid. M'n z.g.n. geestverwanten hebben dit anders ingezien, en door my 'n geheel ànder standpunt aantewyzen tot zwygen gedoemd. Een zonderling vonnis inderdaad jegens iemand op wiens spreken men betuigde zoo gesteld te zyn. Dit laatste betuigt men nòg. Ik zou u tal van brieven kunnen tonen die nog altyd 'n onnoozel mensch in den gekken waan konden brengen dat men my hoogschat. 't Loopt in 't koddige. 't Ligt voor de hand dat men indrukken als de myne verzwygt, opkropt. Dit doe ik dan ook, op gevaar van bersten. Evenzeer ligt het voor de hand dat ge by 't lezen van de voorafgaande regels aan inkonsekwentie denkt, dewyl ik dáárin niet zwyg. Maar ik moest immers uw brief beantwoorden! Kon ik dit met 'n kort woord van dank zonder juist dóór die kortheid den schyn van òndankbaarheid op me te laden? Hoe m'n antwoord interichten om niet m'n grief over de algemeene lauwheid - of hoe moet ik 't noemen? 't woord: lauwheid is wat zacht! - om niet hen zéér te doen die daaraan geen schuld hebben? Voelt ge hoe moeielyk my 't beantwoorden van uw brief was? En juist in die dagen was ik van plan u te schryven. Ik had, gehoor gevende aan de billyke oproeping om bytedragen aan de kosten van dat procesGa naar eind1. - geen lid mag zich daaraan onttrekken, vind ik - u myn aandeel willen aanbieden, vergezeld van 't verdrietig verzoek my als lid te ontslaan. Ik kan me namelyk de weelde niet veroorloven meetewerken tot het uitroeien van bedrog. Nogeens, wie de eer had lid te zyn uwer Vereeniging mag de Direktie of Redaktie niet laten opdraaien voor de gevolgen van den stryd. Dit zou ik laag en valsch vinden. Maar juist daarom kan ik, die met | |
[pagina 390]
| |
behulp van m'n duizenden geestverwanten zeer onbemiddeld ben, aan zoo-iets geen deel nemen. Een oogenblik dacht ik er aan die 25 gl. van Tandem als bydrage aantebieden, maar dat kon ook niet. Het zou u (of ulieden) gegriefd hebben en dit mag ik niet. Daarmee zou ulieder welwillendheid slecht beantwoord zyn. Alzoo dank voor 't gezondene met vriendelyk verzoek... 't niet weer te doen. Beste Bruinsma, bedenk dat brieven als deze my veel kosten!- Vergun me overigens als bydrage in de gemaakte krygskosten u 'n kleinigheid aantebieden, (heden of overmorgen pr. postwissel) en wees dan zoo goed me dan aftevoeren van de lyst der Leden. Het doet me leed, maar de tering moet naar de nering gezet worden.- Wy zyn wel (ik op m'n asthma na) en onze Wouter groeit aardig op. Hy is nu 9 jaar. We geven ons zooveel mogelyk moeite hem wat te doen leeren, en hy avanceert middelmatig-goed. We wonen hier zeer goed, d.i. de lucht is hoogst gezond en ons huis is aardig. Maar... maar... we zullen er niet kunnen blyven omdat de kosten te hoog zyn. En dan waarheen? Ik weet het niet. Weer aan 't zwerven? Dat is hard op m'n 65e jaar. Toen we hier kwamen en den boêl te-recht zetten, zeiden wy: ‘zie zoo, dat is voor 't laatst!’ En ik dacht er by: ‘nu weet ik waar ik sterven zal!’ Dat was alweer te verwaand gedacht. De zaak is dat we evenmin kans zien wegtegaan als te blyven. Och, ik had zoo gehoopt op 'n ‘eind goed, al goed’ en dat ik - die den dood op zich zelf volstrekt niet vrees, integendeel! - met gerustheid m'n hoofd zou kunnen neerleggen, met zekere tevredenheid zelfs en vreugde. M'n geestverwanten hebben er anders over gedacht. Ik moet tobben tot m'n laatste oogenblik. Ge schryft niets over uw welstand en huiselyke omstt. Zyn Hilda & uw pleegdochtertje wel? Weest met u drietjes heel vriendelyk gegroet van t.a.v. DouwesDekker
P.S. Wat het Schoolblad aangaat, ja gaarne. Dan blyf ik wat op de hoogte. Wat ik hier van 't onderwys merk en ondervind, stemt me niet heel erg voor staatsbemoeienis. Onze Wouter moet les hebben van 'n ‘geprüften’Ga naar eind2. leeraar. De man kan geen verschil hoo- | |
[pagina 391]
| |
ren tussen b en p, tusschen: k en g, tusschen er & oea of aw. (Voor Mutter zegt-i: muttao of zoo-iets.) Als Woutertje geen woord Duitsch verstond was hij verder in die taal dan nu, want het zal moeite kosten hem dien krompraat afteleeren. En was 't dàt nog maar alleen! Wat dàt betreft, zou ik wel bly zyn als ik Duitschland verlaten kon, ofschoon ikGa naar eind4. me in dat opzicht ook van Holland niet veel voorstel. We hadden hier voor 1 ½ jaar eenige kinderen uit Utrecht & Rotterdam die op ‘goede scholen’ gingen. Welnu, hun taal was infaam, schandelyk! Natuurlyk waren hun onderwyzers van Regeeringswege geexamineerd en bekwaam bevonden. Ik moet altyd lachen als ik 't woord: ‘inspecteur’ van L, M (of hooger!) onderwys tegenkom. Wat weet ‘de Staat’ van onderwys? |
|