Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |
De aanstaande Kulturkampf in Indië
| |
[pagina 376]
| |
te doen gelooven dat wij in het oosten de roeping van ‘beschavers’ vervullen, een gemoedelijke voogdijschap uitoefenen. Al maakt men de scholieren in de eerste jaren niet gemeenzaam met de revolutionnaire stellingen van de ontwikkelingsleer, al houdt men hen zelfs onkundig van de eerste beginselen der levensleer men zal hen toch moeten onderrichten in de geschiedenis. Men zal toch niet kunnen vergen dat hun ouders daarvoor een afzonderlijken leeraar zoeken. Men zal dus een twistappel opwerpen. Men heeft hun eerst honderden millioenen guldens ontnomen, men zal hun nu den grond laten ontnemen en eindelijk hun rust. Men zal den strijd over de teederste punten overbrengen van het vaderland, naar de huisgezinnen der oosterlingen. Zij zullen geen enkele vrucht onzer ondervinding deelachtig mogen worden. Ieder weet, dat de ontwikkeling van ons land wordt tegengehouden door den strijd tusschen de ‘clericalen’ en de ‘liberalen’. De eersten mogen onredelijk zijn door Staatsscholen met den bijbel te verlangen, zij veroordeelen terecht, dat de Staat steeds meer en meer de rol van schoolmeester speelt en hun begrippen opdringt, in strijd met hun geloof. Dat is schandelijk onrecht, misbruik van macht. (....) De ‘clericalen’ hebben niet alleen den ongeloovigen van der Valk, maar zelfs Herbert Spencer, Feuerbach, Multatuli en Reclus, tot bondgenooten. Ik heb reeds bij herhaling elders herinnerd dat, volgens Spencer, de Staat zich slechts behoort te bepalen tot rechtsbetoon en landsverdediging. De veroordeeling van Staatsscholen, Staats-universiteiten en Staats-philosophie door Feuerbach is ook bekend. En MultatuliGa naar voetnoot* schreef o.a. den 16den November jl. (Zie La Société Nouvelle, Januari, jl.) in antwoord op de uitnoodiging der Brusselsche studenten om hun congres bij te wonen dat de maatschappelijke kwalen zou behandelen: ‘Naar mijn inzien is het tijd, het volksonderwijs te bevrijden van de verlagende voogdij der gouvernementenGa naar eind1.. (....) ‘Bravo!’ riep Elisée Reclus uit bij het lezen van dezen brief. | |
[pagina 377]
| |
Letten wij nu op de feiten. Ik heb reeds vroeger elders medegedeeld, op gezag van Brassey I, dat in Denemarken de jongelingen tot hun vijf-en-twintigste jaar op de banken der Staatsscholen en Staats-universiteiten blijven zitten, maar ook later met den mond vol tanden staan, als zij, zonder hulp van professor, een vraagstuk moeten oplossen, dat niet in hun formulen-boek te vinden is. In Engeland daarentegen, het land zoo rijk aan uitvinders, het land van Watt, Newton, George Stephenson en anderen, voegt het hoofd van een fabriek den veertienjarigen leerling, die om opheldering vraagt, toe: ‘Loop naar de hel! Ik heb geen tijd om voor schoolvos te spelen. Denk zelf!’ (....) Keeren wij terug tot de ontworpen ambtenaarsstoeterij op Java. De leeraar in de geschiedenis zal een aanbeveling ontvangen onzijdig te zijn. Maar wat zal dit baten? Hoe zal hij b.v. over Mohamed spreken zonder iemands overtuiging te kwetsen? Is de ondervinding in Nederland nog niet leerrijk genoeg? Sinds negen-en-zeventig jaren dringt de Regeering daar aan op het geven van ‘onzijdig’ onderwijs. Gemoedelijke mannen, zooals de twee redacteuren van Het (oude) Schoolblad en Het Nieuwe Schoolblad, de twee ongeloovige, bezadigde heeren Bruinsma en Versluijs, verklaren, dat het zeer goed mooglijk is onzijdig onderwijs te geven.Ga naar voetnoot* Maar zien zij dan niet in, dat juist de noodzaaklijkheid om elke week deze stelling te verdedigen haar onthoudbaarheid verraadt? Zijn wij iets verder gekomen? Integendeel. Het getal tegenstanders van ‘onzijdig’ Staatsonderwijs in onze tweede kamer is in de laatste jaren telkens zóó aangegroeid, dat elke ernstige hervorming nu onmogelijk is. In Indië zal het, vrees ik, nog erger toegaan. Vooreerst heeft de onderwijzer daar meer of min den overmoed van een vertegenwoordiger der overheerschende natie. Ten andere is hij in den regel jeugdiger, dus vuriger, radicaler, meer propagandist dan zijn ambtgenoot in het moederland. Eindelijk wordt hij minder beteugeld door de zich uitende openbare meening eener machtige tegenpartij. | |
[pagina 378]
| |
De beste pleitrede voor ons Staatsonderwijs is nog deze: de staat behoort te doen, wat de burgers verwaarloozen. Tot 1806 was het onderwijs in Nederland slecht. De Regeering deed dus wel door zelf de taak in handen te nemen. En nu is de type onzer maatschappij zoo vergroeid, dat men hem niet eensklaps kan veranderen. Het Staatsonderwijs is dus een noodzakelijk kwaad. Maar die betooggrond bestaat in Indië niet. Daar is veel meer behoefte aan stuwen dan aan schoolgebouwen, aan rijst dan aan schoolonderricht, aan veeartsen dan aan schoolmeesters. (....) In Indië kunnen en moeten wij dus het goede beginsel volgen. Geen inlander zal ons voortstuwen, zoo wij zijn volk niet met stoomkracht volproppen met staatsonderricht. Later zal het onze goede handeling begrijpen en waardeeren. De stam zal langzamer zijn opgegroeid, maar steviger hout leveren. Niet, dat ik de goede bedoeling der Regeering misken, zoo zij werkelijk een school voor ambtenaren wil oprichten. De daad is zoo strijdig met den geest, die vooral sinds ruim een jaar in onze koloniale staatkunde heerscht, dat men zich over deze bijna ongelooflijke bekeering innig verblijden moet. Maar zij handelt weder met de haar eigen consequente kortzichtigheid. Zij behoefde slechts voort te gaan op den weg, dien zij sinds eenigen tijd is ingeslagen. Zoo ik mij niet bedrieg, verleent zij sinds eenige jaren geldelijken onderstand aan hoofden van bijzondere scholen. Waarom dit niet uitgestrekt tot de inlandsche ouders van kinderen met uitstekenden aanleg, inzonderheid verdienstelijke patih's, wedono's, mantri's en mindere ambtenaren? Geef hun beurzen. Laat hen vrij, hun bijzondere school te kiezen of een huisonderwijzer te bezoldigen. Het eigenbelang zal dezen terughouden van kwetsing der geloofsbegrippen. Zij, de Staat, bepale zich tot het benoemen van een inspecteur en het opleggen van een examen aan hen, die in den Staatsdienst willen treden. Maar hij legge niet vooraf de keuze van de ambtenaarsloopbaan als verplichting op. Hij dwinge geen BucephalusGa naar eind3. een ezel te worden. Trapsgewijze bestede hij geheel het budget van onderwijs aan zulke subsidiën. De Staatsonderwijzers, die feu sacréGa naar eind4. hebben, zullen niet verlegen behoeven te zijn om een plaatsing. De anderen | |
[pagina 379]
| |
stelle men schadeloos. Maar men gunne den inboorling ten minste één vrucht der nieuwere beschaving, der sociologische wetenschap. Niet dat ik mij vlei met een gunstige beslissing. Onze wetgevers zullen niet rechtvaardiger zijn jegens oosterlingen dan jegens landgenooten. Maar ik zal althans de voldoening smaken, te hebben gewaarschuwd toen het nog tijd was. S.E.W. Roorda van Eijsinga.
P.S. Men zou een afzonderlijk Staatsfonds voor inlandsch onderwijs kunnen oprichten, waaraan vele edelaardige westerlingen en oosterlingen vrijwillige bijdragen konden schenken. Onze Koning en de Landvoogd zouden met de hun eigen mildheid zeker gaarne voorgaan. |
|