twee jaren geleden, zoo vreemd werd, was hij erg droefgeestig en zei dikwijls tegen mij: O! Marie! ik had niet mogen trouwen, ik heb je zoo ongelukkig gemaakt en toen ik hem daarop antwoordde: Wees toch kalm het zal wel weer beter gaan, ik ben innig gelukkig geweest en heb er geen spijt van toen zei hij: Je weet niet hoe je me daarmede troost.
Uit die woorden begreep ik wel, en uit meer anderen, dat hij vroeger aan dezelfde kwaal geleden heeft en zoo als ik reeds zeide: Ik ben nu overtuigd, dat hij nooit hersteld geweest is; doch zijne familie had hem, met zulk eene kwaal, die stap niet moeten laten doen, want welke ellendige toekomst voor die twee arme kleine lievelingen, die nog altijd met zooveel liefde hem aanhangen.
Ik merk, dat ik geheel aan het afdwalen ben, vergeef UEG Heer en laat ik tot uw' brief terugkeeren.
Dat uw' invloed hem niet van dien onberadenen stap heeft doen terugkeeren begreep ik, door dat ik hoorde, dat hij verlof had. Dit verlof heeft men hem opgedrongen om hem te kunnen pensioenneeren. De Directeur schreef mij, dat hij, juist zooals u mij meldt, hij geen geneeskundig attest wil overleggen, en dat ZE daardoor in de grootste moeilijkheid geraakt. De Doktor die hem te Utrecht behandeld heeft, heb ik geschreven en deze weigert een attest aftegeven omdat de patient wel het Gesticht als niet hersteld heeft verlaten, doch niet onder ede kan verklaren, dat hij niet meer geschikt is voor den dienst. De Directeur heeft nu weer twee andere dokters benoemd, doch deze zullen misschien ook weer bezwaren hebben. Indien al onze middelen zijn uitgeput dan zegt ZE moet ik de curateelestelling aanvragen en dan volgt het pensioen van zelve. Uw raad is dus dezelfde ten opzichte van mijn kind, om den armen patient zijne vaderlijke macht te ontnemen, ik had dit akelig middel zoo gaarne vermeden, doch het kind zal ik nooit afgeven, dan moet ik den weg kiezen, die UEG. mij aanwijst. De kinderen zijn toch al bitter ongelukkig onder de ongesteldheid van hun vader, ik zal mijn best doen om zooveel mogelijk voor hun te zorgen. Het is eene zware taak, die op mij rust, ik heb dagen, dat ik kalm ben en denk, dat ik er me wel zal doorslaan, doch ook dagen van moedeloosheid en van wanhoop, dat ik aan geen toekomst meer durf denken.