Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdDe JavaanBlijkbaar doordrongen van de waarheid der spreuk, dat verscheidenheid behaagt, had het Bestuur van het Indisch Genootschap de voortzetting van het koffiedebat verdaagd en een uitnoodiging gericht tot een spreker, die, als eenvoudig ‘toerist’, Indië heeft bezocht en bekeken, namelijk den Heer Mr. O.J.H. Graaf van Limburg Stirum. | |
[pagina 290]
| |
Geen reisbeschrijving leverde deze toerist, maar een ethnografische studie. Al dadelijk stelde hij op den voorgrond, dat met de meeste brandende koloniale vraagstukken het karakter van den inlander in nauw verband staat. En toch, hoe weinig zekerheid bestaat er omtrent den aard van dat karakter, hoe hemelsbreed verschillend is het beeld, dat mannen als JunghuhnGa naar eind1. en Multatuli ophangen. Bij Junghuhn kan de Javaan niets goeds doen. Multatuli omgeeft den inlander daarentegen met den stralenkrans van den martelaar, en tusschen die beide uitersten heeft men een aantal schakeeringen van meeningen. Uit beschrijvingen kan men dan ook moeielijk den Javaan leeren kennen, men moet persoonlijk met hem omgaan. Aanvankelijk is die kennismaking ver van aangenaam. Zij vangt toch gewoonlijk te Batavia aan bij de aankomst van de mailboot, welke gebeurtenis spreker in enkele trekken schetste - en in Java's hoofdstad is de Javaan reeds veel te veel Europeesch geworden, zelfs ook in de kunst om voordeel te trekken van het bezoek van ‘barenGa naar eind2.’. Men verwijst den reiziger dan ook naar het binnenland, waar de inlander nog in zijn onverbasterde volmaaktheid moet verkeeren. IJdele waan, indien men zich ten minste niet laat benevelen door den grootheidszwijmel en alleen uit de onderworpen houding van den inlander tegenover den Europeaan conclusies trekt ten voordeele van het karakter van den Javaan. Ook in 't binnenland doet de reiziger vele droevige ondervindingen op, en legio zijn de verhalen die men er hem doet van misdaden en misdrijven door inboorlingen gepleegd, over de luiheid en de verkwisting van den Javaan, en als men hem dan nog kan wijzen op het misbruik van opium dat de Javanen maken, dan is het bijna zeker dat de vreemdeling het portret van den inlander door Junghuhn gegeven veel welgelijkender vindt dan dat van Multatuli. Maar die oogenblikkelijke indrukken verdwijnen bij langduriger kennismaking met den Javaan. Dan ontwaart men - althans de Heer Van Limburg Stirum kwam tot die beschouwing - dat de fouten van den Javaan eensdeels te breed worden uitgemeten en anderdeels een verschooning vinden in invloeden van buiten. Indien het criterium van luiheid wordt gezocht in hetgeen iemand doen kan boven en behalve hetgeen hij behoeft om in zijn | |
[pagina 291]
| |
levensonderhoud te voorzien, dan is de Javaan voorzeker lui. Maar dat criterium is onhoudbaar, daar er dan al zeer weinige menschen aan de beschuldiging van luiheid zouden kunnen ontsnappen. Arbeiden om des arbeidswille vereischt een hoog standpunt van ontwikkeling, dat de Javaan zeker nog niet bereikt heeft. Hoe dit zij, tegen de beschuldiging van luiheid en ‘laxiteit’ verdedigde de Heer Van Limburg Stirum de Javanen. Dat zij niet lui zijn bewijzen de Europeesche ondernemingen waarop zij de arbeidskracht leveren, de aanleg van spoorwegen, bruggen en zoovele gouvernements-inrichtingen, de aanleg van de sawahs in de groote strandvlakten en op de berghellingen. Wie anders dan de ‘luie’ Javaan velt de ondoordringbare bosschen en herschept ze in vruchtdragende velden? En dat ofschoon de zorg voor zijn rijstgewas den Javaan meer uren arbeids kost dan de Nederlandsche landman aan zijn akker besteedt, ofschoon de Javaan, veel zwakker is van natuur dan de Hollandsche boer, en de Oostersche zon vrij wat heviger brandt dan de zon in de Betuwe of het Sticht. En wat ook een sprekend bewijs is tegen de luiheid van den Javaan dat is de passar, waarop talrijke producten van inlandsche nijverheid te koop zijn, producten, die van zijn handigheid en kunstsmaak getuigen, zoodat zelfs hoeden, in Bantam gevlochten, te Parijs grooten aftrek vinden. (....) |