Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Het jaar 1885 | |
[pagina 275]
| |
Het jaar waarin Multatuli 65 wordt geeft zicht op een merkwaardige tegenstrijdigheid in het prestige dat hij als letterkundige in Nederland geniet. Aan de ene kant acht hij zichzelf genegeerd en geminacht, aan de andere kant zijn er telkens signalen dat hij feitelijk al wordt bijgezet in het Pantheon van nationale helden. Zo verneemt Dekker tegen het eind van het jaar bij toeval dat er in Amsterdam-West een straat naar hem vernoemd is. ‘Hy moest erom lachen’, vermeldt Mimi. In literair opzicht is hij blijkbaar al een maatstaf geworden. Vorig jaar maakte Paap zich er zorgen over of zijn Bombono's niet tè Multatuliaans zouden uitpakken en dit jaar wordt de dichter Cosman beoordeeld op zijn zelf vermelde schatplichtigheid aan zijn grote voorganger, terwijl de student Herman Gorter hem zonder terughoudendheid roemt als degeen ‘die een nieuwe periode in onze letterkunde heeft geopend’ (4 februari). In augustus wordt hem door een fabrikant het voorstel gedaan een nieuwe sigaar naar hem te noemen. Jammer genoeg wijst Multatuli het aanbod van de hand. Liever dan op een sigarebandje te worden vereeuwigd - in het gezelschap van de weduwe Bas en Willem I - had hij gezien dat zijn standpunten genoemd zouden zijn in het openbare debat over kwesties die hij toch als eerste heeft aangeroerd: het debâcle van de Atjeh-oorlog, het Billiton-schandaal en het slecht funktioneren van kiesrecht en volksvertegenwoordiging. Telkens geeft hij in zijn brieven blijk van zijn overtuiging dat hij met opzet wordt doodgezwegen, nu de ‘miserabele’ uitslag van het Huldeblijk heeft uitgewezen, hoe zwak zijn geestverwanten staan. Toch noteert Multatuli op 18 november dat hij door velen merkwaardigerwijs nog steeds voor autoriteit en redder in de nood wordt aangezien; zo tracht hij dit jaar (met succes) iets te doen voor mevr. Breunissen Troost-Coenders wier paranoïde | |
[pagina 276]
| |
echtgenoot het gezin en zijn baan in de steek heeft gelaten. En ook zet hij zich in voor de vrouw van zijn oud-uitgever Günst, voor wie hij steun hoopt te vinden bij de Vrijmetselarij. In beide gevallen met betrekkelijk gunstige uitslag. Het treffendst is zijn houding van weerzin tegenover de herhaalde blijken dat er plannen bestaan zijn biografie te laten schrijven, ofwel door hemzelf ofwel door anderen. Tegenover dat streven staat Multatuli bij uitstek ambivalent. Natuurlijk beseft hij dat zijn uitzonderlijke levensloop boeiende lektuur kan opleveren. Maar of een dergelijk werk de waarheid zou kunnen bevatten betwijfelt hij. Zijn leven bestaat immers ‘in tusschenzinnen’. Hij weet maar al te goed hoe banaal de dagelijkse feiten veelal zijn en zelf zou hij geen kans zien de talloze dokumenten die hij onder zich heeft tot overzichtelijkheid te ordenen; laat staan dat hij er een ander toe in staat acht. In oktober weigert hij dan ook aan de Amsterdamse uitgever Van Holkema materiaal (handschriften, een portret) af te staan, bestemd voor een aflevering van Hedendaagsche Letterkundigen onder redaktie van Jan ten Brink. Vooral omdat hij van Vosmaer verneemt dat Busken Huet voor die bijdrage gevraagd zou zijn, verwacht Multatuli er weinig goeds van. Toch verschijnt in oktober en november van de hand van Busken Huet de aanzet tot een biografische schets in acht afleveringen in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. De negatieve verwachtingen die Dekker koesterde, worden in elk geval niet bewaarheid. Natuurlijk is de stijl op zijn Huets ietwat plechtstatig, maar het hier vastgelegde oordeel over Multatuli als denker en letterkundige is weloverwogen en vol bewondering. Niettemin zijn Multatuli en Mimi verontwaardigd over de manier waarop Huet van ‘dagboekaanteekeningen’ gebruik heeft gemaakt. Pas in 1886 dringt het tot Multatuli door dat hier geput is uit de (tegenwoordig beroemde) brief aan zijn jeugdvriend A.C. Kruseman uit 1851 (V.W. IX, blz. 114 e.v.). Van de 65ste verjaardag wordt inmiddels weinig ophef gemaakt. Natuurlijk is de familie De Haas in Rotterdam alert als altijd; zij sturen Mimi al vroeg in februari geld (f100) om iets leuks te kopen. J.J.A. Goeverneur bezoekt de jarige en er is een briefkaart met een gelukwens van Domela Nieuwenhuis bewaard gebleven terwijl De Vereenigde Groninger Werklieden een kist zenden | |
[pagina 277]
| |
met een reusachtige Groninger koek, waarop Multatuli met een tweetal belangwekkende brieven antwoordt (5 en 6 maart). Hij somt de voornaamste punten op die hem bezighouden: het (nog verre van) algemene kiesrecht, waar hij nu in principe voorstander van is, het ellendige gehalte van het parlement, de grote verliezen in de Atjeh-oorlog, de sociaal-demokratie die teveel opdraagt aan ‘den Staat’, terwijl deze zich met name niet met het onderwijs zou dienen te bemoeien (op dit punt toont Dekker zich een vroege voorstander van deregulering) en de veel te absolute begrippen ‘kapitaal’ en ‘arbeid’ die bij socialisten opgeld doen. Beide brieven bevatten merkwaardig genoeg toch weer toespelingen op een mogelijke verkiezing van Multatuli voor de Tweede Kamer en de manier waarop hij dan voor ‘de belangen van den werkman’ op zou komen. Door Mimi's brieven zijn we op de hoogte van Dekkers wisselende vitaliteit, die in de winter veel te wensen overlaat (‘hy komt niet verder dan van zyn kamer naar de eetkamer. hy spreekt niemand.’); maar toch zit hij vol plannen om weer te gaan schrijven, alleen ‘tobt [hij] over de menigte onderwerpen die hy niet wil aanroeren.’ (brief van 17 februari). In juli is Dekker weer zeer aktief... maar niet aan zijn schrijftafel; hij legt enthousiast een druivenpergola aan in de tuin. Nieuw opkomende ‘Ideën’ duiken weer in menige uitvoerige brief op. Zo legt Multatuli op 24 februari aan Mansholt de (ook vandaag nog geldige) vraag voor of het gebruik van kunstmatige meststoffen niet schadelijk kan zijn voor de grond. Ontfutselen we daarmee niet iets aan de Natuur wat ons later duur te staan zal komen? En assuradeur De Wolff ontvangt een brief (van 10 mei) met een prikkelende boutade over het begrip vooruitgang, waarvan Multatuli op tal van punten de schaduwzijden aanwijst.
Natuurlijk blijven Dekker ook dit jaar de tegenslagen niet bespaard, maar hij erkent als karakterfout: ‘een overmaat van slecht verwerkte indrukken (....) alles trek ik me aan.’ (10 mei). Zo bereiken de eerste berichten over Funke's ziekte (bloedarmoede? suikerziekte?) Nieder-Ingelheim al vroeg in maart. Als gebruikelijk sturen de medici een dergelijke patiënt - met fortuin en een twijfelachtige diagnose - voor een kuur naar de baden; in april is | |
[pagina 278]
| |
Funke dan ook met zijn vrouw in Wiesbaden, maar hij blijkt te zwak voor een uitstapje naar Ingelheim, waar volgens Multatuli de lucht pas écht gezond is. Wel krijgt Funke tweemaal bezoek van zijn toegewijde en ernstig ongeruste vriend, die op 20 mei zelf pogingen blijkt te doen achter de oorzaak van Funke's kwaal te komen: ‘Juist een leek heeft dikwyls meer kans den spyker op den kop te slaan dan 'n vakman.’ Zijn vermoedens gaan uit naar malaria, omdat de nieuwe Vondelparkbuurt in een onbewoonbaar moerasgebied is gebouwd. Roerend is Multatuli's toewijding in juni. Hij zorgt ervoor dat dokter Gorter (een zwager van Braunius Oeberius), in wie hij veel vertrouwen stelt, op konsult komt aan Funke's ziekbed, als deze kuurt in Hilversum. Twee maanden nadien is er sprake van een opleving; bijna tragisch-ironisch is de vreugde waarmee Multatuli op dat bericht reageert. Toch nog vrij onverwachts overlijdt Funke dan op 18 oktober, 48 jaar oud. Multatuli woont vier dagen later de begrafenis in Amsterdam bij en ontmoet er jeugdvriend A.C. Kruseman. Maar over de organisatie van de plechtigheid maakt hij ‘bittere aanmerkingen’, naar later blijkt. Twee weken blijft Dekker in Nederland, tot eind oktober logerend bij ‘de Hazen’ in Rotterdam, waar hij onder meer een (als positief ervaren) ontmoeting heeft met Robbers, zijn geduldige uitgever-in-spe. Op de terugweg verblijft hij een paar dagen bij zijn vriend Braunius Oeberius in Arnhem. Over zijn als vanouds ongewoon sprankelende konversatie schrijft mevrouw Oeberius een verrukte brief aan Vitus en Hilda Bruinsma (9 november). Op vrijdag 6 november is Multatuli weer terug in Ingelheim, dankbaar en goed geluimd door de ondervonden vriendschappen, maar geplaagd door hevige aanvallen van astma. De financiële situatie blijft ook dit jaar zorgelijk; des te schrijnender omdat er zich in maart weer eens een ‘rêve aux millions’ voordoet als er bericht komt dat Mimi wellicht een aanzienlijke erfenis van haar neef Chris Burgerhoudt te wachten staat; hoewel ze volgens de notaris van haar zwager slechts recht heeft op een zesennegentigste deel van de nalatenschap, zou dat nog tot zo'n tien à twaalf duizend gulden kunnen oplopen, want de ‘nutteloze doodeter’ was ‘impudent rijk’. Tenslotte blijkt Mimi's bloedverwantschap voor de wet niet nauw genoeg. Tal van riante voorne- | |
[pagina 279]
| |
mens storten in, wat vooral pijnlijk is omdat telkens weer naar voren komt dat de woonlasten moeilijk op te brengen zijn; zo gaat er op 25 augustus weer een financieel noodsignaal naar de trouwe Haspels de deur uit. Deze zomer is het opvallend rustig in Nieder-Ingelheim, konstateert Mimi in juli; toch heeft de geheel herstelde mevrouw Oeberius in het voorjaar bij hen gelogeerd, maar het voor eind augustus aangekondigde bezoek van Carel Vosmaer en diens vrouw gaat wegens ‘drukte’ niet door, wat Multatuli onder meer betreurt omdat de bezoekers anders Wouters openbaar optreden op een ‘koncert’ van zijn muziekschool te Mainz hadden kunnen bijwonen. Merkwaardig is de komst van een Russische generaal die Nederlands zou hebben geleerd om de Havelaar te kunnen lezen. Zijn achtergelaten visitekaartje reproduceren wij op blz. 411. Ook de jeugdige Marie Berdenis van Berlekom zoekt Multatuli op en de uitvoerig door haar beschreven visite laat beiden niet onberoerd. In een brief vol sympathie en raad noemt de 65-jarige zich verontschuldigend ‘uw vriend & grootpapa’. In oktober logeert Betsy Hamminck Schepel weer bij haar zuster en speelt onder meer schaak tegen Wouter waarbij zij verliest (!). Daarover ontspint zich een vermakelijke briefwisseling tussen de trotse Wouter en zijn vader die dan in Rotterdam logeert. Diens brieven in grote regelmatige letters verrassen door hun warmte en humor. Maar Edu - die in juni ziek heeft gelegen in Florence - krijgt (vrijwel) niets van zijn vader of Mimi te horen; een gegeneerde passage die Multatuli aan dit zwijgen wijdt in een brief aan Roorda heeft Mimi in haar briefuitgave weggeknipt. Tegen het eind van het jaar komt Zürcher weer over uit Amsterdam, maar hij verzuimt de zoveelste zending ‘stroobokking’ van Lina de Haas mee te brengen, zoals oorspronkelijk in haar bedoeling lag... HvdB |
|