Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Assen 2 December 84
Hooggeachte vriend,
Haast durf ik de pen niet opnemen om u te schrijven, maar schuld beleden is, hoop ik, half of geheel vergiffenis schenken. Ook kan ik verzachtende omstandigheden bepleiten, die mijn stilzwygen verklaren, zoo niet rechtvaardigen. Ik ben zoodanig in de praktische propaganda, dat ik met moeite iets anders kan doen en met de beste voornemens bezield moet ik telkens en telkens uitstellen wat ik van plan was ten uitvoer te brengen. Want vergeten heb ik u niet, evenmin als uwe EgeriaGa naar eind1., die ons zoo lief en hartelyk ontving alsof wy oude bekende waren. Neen, het waren onvergetelijke uren, die wy doorbrachten by u en nog steeds denk ik met genoegen aan den tijd, dien wy doorbrachten op het balkon met dat heerlyke uitzicht op de Rheingau of zittende aan den voet van de naald, die ons in enkele uren zoovele eeuwen deed doorleven in de gedachte. Dank, hartelyk dank voor de bewyzen van sympathie, die ik, de jongere, van u mocht ontvangen en voor de belangstelling betoond zoo voor myn taak als voor mijn persoon. Zoo iets doet goed, als men zoo telkens bemerkt uitgestooten te worden uit een maatschappy, waarin de gekroonde middelmatigheid den boventoon voert en elk die zich daarboven verheft òf broodeloos wordt gemaakt om hem ook geestelyk te dooden òf uitgestooten, waar het eerste niet mogelyk is. Ik gevoel wat gy geleden moet hebben door de aanraking met menschen, wier hardhuidigheid hen onvatbaar maakte voor indrukken van een fyn besnaarde ziel gelyk de uwe. Ik gevoel hoe gy recht hebt om verbitterd te zyn en u terug te trekken in uzelven met den kleinen kring, te midden waarvan harmonie bestaat door zielsverwantschap. Die advertentie van u in het Nieuws van den dagGa naar eind2. deed my opschrikken en ik moest en ik zou u schryven. Welnu, ik neem een stil uurtje te baat in myn logement te Assen, om met u te verkeeren en dat stemt my aangenaam. Want weet dat ik weer een propagandareis maak in de noordelyke provincies, om het poli- | |
[pagina 246]
| |
tieke leven op te wekken en het liberalisme te bestryden maar ook en vooral om propaganda te maken voor de denkbeelden, in wier toepassing redding te vinden is uit ellende en armoede. Vermoeiende dagen heb ik achter den rug, daar ik avond aan avond sprak, somwylen tweemalen op één dag, eenmaal drie keeren in 24 uur. Dagen van stryd, daar ik niet altyd een sympathiek gehoor vond en dagelyks in de couranten mag lezen waarvoor men my al uitmaakt. Ik ben dan ook vermoeid en zal den dag zegenen, waarop ik wederom thuis zit, ofschoon ook lyden my wacht als ik mis myn trouwe wederhelft, die my anders opwachtte en aanhoorde om met my te deelen in elke zegepraal of elke teleurstelling. Een hart, waaraan men zich kon uitstorten, dat u begrypt en kent - ach, ik behoef daarover niet uit te wijden, want gy weet by eigen ervaring wat dat zeggen wil. Om op die advertentie terug te komen, zy is raak en verdiend. Welk een laagte van ziel is er noodig, om zyn toevlucht te nemen tot zulk een manier van bestryding! Dat is zeker de christelyke deugd, waarvoor men gestreden heeft in de schoolwet en die de maatschappelyke deugd van waardeering ook by verschil van meening, opheft. Maar die modernen zyn prachtige leidslieden van blinden! Juist in diezelfde week moest ik ervaren uit de Hervorming, het orgaan van den halfbakken Protestantenbond, dat ik volgens het oordeel van ‘ons’, moderne woordvoerders, zedelyk was ondergegaan. Dus, broeder, reik mij de hand, wy zyn diep gezonken in de oogen dier heeren en slechts één middel tot redding blyft over, nl. om ons te werpen in hun armen om vergiffenis smeekende met hen te schipperen en te knoeien. Eén troost blyft ons, dat wy dien heeren de handen vol maken, want het opkomend geslacht is voor hun ‘kool- en geit’ theorie geheel bedorven. Inde ira, inde lacrymae!Ga naar eind3. Ik sprak onzen vriend MansholtGa naar eind4. te Ulrum waar hy nu woont en het deed my genoegen dien flinken en eerlyken man weer eens te ontmoeten. Jammer dat zulk soort lieden zoo uiterst dun gezaaid is, want onder al uwe zoogenaamde vrienden en ‘geestverwanten’ zyn er zeker niet velen, die het zoo goed met u meenen, als hij. Er zyn hier in het noorden meer flinke lieden, maar ze staan te veel geisoleerd en daarom vermogen zy zoo weinig. Had ik vroeger gehoopt, dat de Dageraad het punt van vereeniging voor al | |
[pagina 247]
| |
dezulken zou zyn, ik heb langzamerhand ervaren, dat ook aldaar eenzelfde geest heerscht als in de kerkgenootschappen, nl. een geest van uitsluiting en onverdraagzaamheid. Kleinzieligheid zit daar even goed voor en daarom ging ik eruit, want heil is daarvan niet te verwachten. By myn verblyf te uwent vernam ik niets van uw plan ten opzichte der voltooiing van uw Woutergeschiedenis en toch al ben ik zeker de eerste niet en al zal ik ook de laatste niet zyn, ik spreek den wensch uit, dat gy ‘loisir’ vindt om haar te voltooien. Het zou voor onze letterkunde niet alleen, maar ook voor de zielkunde een belangryke bydrage zyn, indien wy dat verhaal voltooid voor ons hadden. Gaarne zal ik by gelegenheid iets van u en uwe vrouw vernemen. Pas de wedervergelding niet op my toe door een langdurig stilzwijgen en weet dat ik overstelpt ben met bezigheden, die in den regel niet wachten kunnen. Ze zyn niet allen interessant, maar ze moeten toch gedaan worden. Veel blyft daardoor liggen, wat ik zou willen afmaken, maar men vordert zoo weinig, als men zich niet geheel aan zoo iets kan wyden. Maar ik beloof beterschap, wat myn schryven aangaat, wanneer ik eerst absolutie van u heb ontvangen. Groet uwe vrouw hartelyk van my, groet Wouter, die my misschien reeds vergeten is en wees zelf vriendschappelyk gegroet van Uw vriend F. Domela Nieuwenhuis |