[maart 1884
Herinnering van F. Domela Nieuwenhuis]
Eind maart 1884
Herinnering van F. Domela Nieuwenhuis aan Multatuli. (I.I.S.G., archief Domela Nieuwenhuis; fotokopie M.M.)
In het jaar 1884 verloor ik de vrouw, die zooveel met mij had doorgemaakt, daar zij juist mijn uittreden uit de Kerk en het begin mijner socialistische periode met mij beleefde en dus kende den zwaren innerlijken strijd dien ik gehad had om te breken met zooveel en den moeilijken tijd, toen ik alleen tegenover allen den reuzenstrijd aanvaardde tegen het heerschend kapitalistische stelsel. Ik had met het knaapje dat zij mij naliet, vijf kinderen.
En toen kreeg ik zoo'n lieven, vriendelijken brief van Douwes Dekker, waarin hij mij schreef dat als het mij te zwaar viel, hij graag een of twee kinderen van mij zou nemen om zich te belasten met hun opvoeding. Heel lief aangeboden, niet waar?
Ik antwoordde dat ik liefst mijn gezin bij elkaar hield en daarom geen gebruik zou maken van zijn aanbod, maar dat ik zeer, zeer getroffen was door zijn zoo echt vriendschappelijk aanbod, dat ik ten hoogste waardeerde, omdat ik daaruit proefde het goede hart dat hij mij toedroeg.
Hij antwoordde te begrijpen dat ik gaarne, zoo mogelijk, mijn gezin bijeenhield en tevens dat ik niet zoo voetstoots zijn voorstel kon aannemen, maar hij bleef zich in geval van nood beschikbaar stellen en in alle gevallen zou een bezoek van mij hem hoogst welkom zijn. Hij zond mij tevens een Indische krant, waarin waardeerend over mij werd gesproken en voegde er zoo waar bij: ‘de mode is anders - dit weet ge! - denigreeren (zwart maken)’. Maar hij vreesde dat ik nog zooveel teleurstelling zou ondervinden, want ‘edelmoedige opwellingen en staathuishoudkunde dat zijn er twee’. Ook die herinnering bleef mij steeds bij.