Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |||||
N. Ingelh. 22 febr 84
beste Vos! Gister schreef ik U 'npaar zydjes naar aanleiding uwer diskussie met den heer NaberGa naar eind1., maar ik verscheur ze. 't Zou me zoo erg spyten u te indisponeeren door betwetery. 't Komt me namelyk voor dat de kwestie anders behoort gesteld te worden, al zou dan ook 't ‘presque resoudre’ hier niet gauw volgen op 't ‘bien poser’Ga naar eind2.. Ik meen dus dat de vraag niet is òf men zich op logisch standpunt plaatsen mag by 't beoordeelen van Kunstwerken, maar
Om niet genoodzaakt te zyn dezen weer naar de prullemand te verwyzen, zal ik me nu niet wagen aan pogingen ter beantwoording. Toch neem ik twee punten uit m'n brief over omdat ze buiten die beantwoordingsproeve omgaan. Het wondert me dat ge niet de twee zeer in 't oog vallende ‘inconsequenties’ aanhaalt die Shakespeare levert. Ik bedoel Romeo's saut perilleuxGa naar eind3. van Rosalinde op Julia, en de scène uit Richard III waarin die Koningin na begonnen te zyn met woedend schelden (waarvoor ze goede redenen had!) eindigt met het aannemen van Richards huwelyksaanzoek. En 't andere betrof de zonderlinge inkleeding van Prof OpzoomersGa naar eind6. interpellatie. De vraag behoort immers niet te zyn of de ‘hoogere Machten’ van ouden en nieuwen tyd zich gelyk gebleven zyn (S.S. TheologiaGa naar eind4.) maar hoe dichters van voorheen en nu de inmenging van zoogend hoogere wezens hebben voorgesteld, gebruikt? (Letterkunde!) M'n aanmerking op O's vraag is geen vittery. De fout die ik hem verwyt heerscht overal. Rechtsgeleerden verwarren telkens akten (schryvery) met acta (handelingen.) Dominees maken van de hier bedoelde onzuiverheid van uitdrukking gebruik om den ‘zoendood’ vastteknoopen aan den ‘zondenval’. Ze spreken van den ‘God des ouden Testaments’ in tegenstelling van den ‘God der Liefde’, zonder daarom te willen erkennen dat die veranderde kwalifikatie de identiteit vernietigt. Men brengt ze in 't nauw door te eischen dat ze onderscheid maken tusschen de uitdrukkingen: | |||||
[pagina 102]
| |||||
‘De Israelieten, d.i. de schryvers onder hen, stelden God voor als &c’ Kiezen zy de laatste zinsnede, dan is hun God op zekeren Kerstdag veranderd van natuur. Houden zy zich aan de eerste dan is òf in 't oude òf in 't nieuwe Testament God verkeerd voorgesteld. (Het tertiumGa naar eind5. hoef ik nu hier niet aanteroeren. Dat vloeit uit de keus der twee onmogelykheden vanzelf voort, daar geen van beide voorstellingen juist wezen kan, wanneer de niet aangenomene tevens de andere invalideert.) Nog eens Opzoomer, de man der theologizeerende filosofie. De schryver van Jozua VI schryft zekere heel byzondere werking toe aan 't blazen op ‘ramsbazuinen’. Er waren er zeven, lezen wy in vers 4. Ja, en nog allerlei accessoire bepalingen.- (Ik raak daar verdiept in Jozua, en zie weer hoe voorzichtig men moet zyn in 't aanhalen van de H.S. Om te weten wat de H. Schryver met ‘ramsbazuinen’ bedoelt sla ik andere bybelsGa naar eind7. op en vind daar: ‘bazuinen des Jubeljaars.’ Hoe heb ik 't nu? 't Zou geen onaardig werk zyn eens 'n lyst te maken der verschillende lezingen van sommige H. plaatsen!) Goed. ‘Rams-’ of ‘jubeljaarsbazuinen’ er moest om Jericho's muren te doen vallen op zeven van die instrumenten geblazen worden. Nu verander ik de Afdg ‘Letterkunde’ der K. Akad. v. W.Ga naar eind8. in 'n krygscursus, en Opzoomer bevorder ik tot Generaal van de Genie. Ik stel me voor dat gy of Naber dat VI Hoofdstuk van Jozua hebt ter tafel gebracht en dat Opzoomer u vraagt: (zie Spectat. 22 Dec) ‘Of het niet des sprekers meening is dat niet alleen in de oudheid...’ zeven keer op de ramsbazuinen moest worden geblazen om de muren van 'n stad te doen omvallen ‘maar dat de oude en nieuwe tyden in dit opzicht gelyk staan?’- Zoo kan men allerlei vragen verzinnen de een nog zotter dan de andere, door zich te houden alsof men geen onderscheid kent tusschen de begrippen: feit, gebeurtenis, ThatsacheGa naar eind9. en: de wyze waarop schryvers, vertellers, mythe-rangschikkers, vinders, dichters en... kinderen soms die feiten voorstellen. Van deze verwarring wordt misbruik gemaakt, en dáárom wys ik er op.- | |||||
[pagina 103]
| |||||
Wat ben ik bly dat de Spectator dien Utrechtschen president heeft te kyk gegeven. My komt die zaak allerschandelykst voor, en ik stel me weinig goeds voor van de behandeling in appel. Hoogstens zal daarby de arme Van Rooyen wat fatsoenlyker behandeld worden. De man moet door V. Ittersum zoo toegegrauwd zyn geworden dat hy 't ‘niet kon uithouden, en wegging.’ Zoo lees ik in 'n korrespn artikel uit Utrecht. Natuurlyk heb ik niet alles gelezen wat over die zaak gepubliceerd werd, maar wàt ik las vond ik zeer onvolledig. Over de onevenredigheid tusschen 't delikt en de straf geen woord. Ook niet over den ‘leugen’ van den president dat volgens verklaring der geneesken de dood géén gevolg was van de mishandeling. Evenmin over de houding der studenten die geen van allen met francheGa naar eind10. zelfbeschuldiging voor den dag kwamen, doch integendeel genoegen namen met de abjectste advokaten chicanes hunner verdedigers! Over't geheel komt het me voor dat ‘de kranten’ de zaak zouden hebben doodgezwegen als Mr. v. Ittersum den hand maar niet in 't wespennest der Journalistiek had gestoken. Inde ira!Ga naar eind11. Ik hoor nu ook dat de Studenten appèl hebben aangeteekend. Nu weet ik wel dat dit slechts pro formā is, of liever om by de nieuwe behandeling ‘post te vatten’ op andere wys dan nu zou worden aangewezen indien alleen 't publiek ministerie (op onwelkomen last nogal!) geappelleerd had, maar toch vind ik 't brutaal. Het vertrouwen op onrecht schynt 'n ‘vaste burgt’ te zyn. Straks zullen wy 'n civiele actie zien instellen tegen de erven van Juffr. V. Rooyen ter schadeloosstelling voor den last en de moeite die zy door 't ontsluiten van haar deur aan de ‘Heeren’ veroorzaakt heeft. Waarom niet? Een der advokaten immers zeide dat zy schuldig was aan 't gebeurde! En de voorzitter roemde de verdediging. Da hört ja alles auf!Ga naar eind12.- 't Spyt ons erg dat er geen kans is u dezen zomer hier te zien. Ik had het zoo prettig gevonden eens allerlei met u te bespreken. Schryven is zoo gebrekkig, zoo... onspontaan. en vooral voor my omdat m'n oogen maar zoo'n nauw veld overzien en geen zin van 'npaar regels kunnen samenvatten. Ik weet dat dit vaak in m'n brieven blykt of althans dat de lezer op foutieve uitdrukkingen stuit die uit dat gebrek voortkomen. En - als ik mn geschryf nalees en aan 't korrigeeren of aanvullen ga, verscheur ik t meestal. | |||||
[pagina 104]
| |||||
Wy zyn wel. Ik geloof dat het hier zeer gezond is. Jammer dat we om velerlei redenen misschien weer aan 't zwerven zullen gaan. Nog altyd hoop ik dat het niet noodig wezen zal, maar... ik vrees! Het uitleggen van al de ‘haken en oogen’ die ons verblyf hier veroorzaakt, is te wydloopig. Och, ik ware zoo graag van nogeens verhuizen verschoond gebleven! 't Gekste is dat ik niet eens weet of ik zal kùnnen weggaan als 't moeten zal.- Wel wat laat herinner ik me den heer Nyhoff niet bedankt te hebben voor de toezending der brochure van den heer UilkensGa naar eind13.. By zoo-iets hoort altyd iets als beoordeeling en daarop stuit ik dan. My geen tyd gunnende om kort te zyn, raak ik in uitweidingen die misschien niet eens welkom zyn. Wilt ge myn excuses maken? En beoordeeling? Wel, de heer Uilkens vergeet z'n toekomst-G.G.Ga naar eind14. aan allerlei banden te leggen. Aannemende dat al z'n ideën juist zyn - wat te veel aangenomen is! - dan nog: la question n'est pas làGa naar eind15.! De vraag is: hoe men al dat goede zal tot stand brengen met 'n tweede kamer aan z'n been! Er is iets onnoozels in dat gedurig voorbyzien van moeielykheden. Altyd: à côté de la question!Ga naar eind16. - Natuurlyk heeft men ook U 'n circulaire gezonden betr. den opterichten ‘Nederl. Letterbond.’ Die heeren vroegen antwoord voor 20 dezer. De beleefdheid eischte, daaraan te voldoen. Ik antwoordde dan ook beleefd, maar kort dat ik niet kon meedoen ‘omdat het aanmoedigen van zoog Bellettrie my ongewenscht voorkwam.’ Maar... voor ik dat korte briefje verzond, had ik al drie langeren verscheurd. Waartoe aan Schimmel, ten Brink en verdere onderteekenaars de indrukken meegedeeld die de Letterkunde zoo als ze door de meesten wordt opgevat, op my maakt? Ik kan m'n oordeel niet toelichtenGa naar eind17. zonder 't woord prostitutie te gebruiken. Door nood zal ik wel weer gedwongen zyn... vertellinkjes te leveren, en redeneeringen, en gevoelsuiting, en brokken uit m'n zieleleven, en - ik vloek er by als 'n beschonken matroos. In dien vloek is nog wat adel. In de rest niet!- Hartelyk gegroet, beste Vos! Ook uw lieve vrouw en de aanstaande Frau FestungsbauerinnGa naar eind18. en uw napelschen sponsenman en uw kanonnier en uw Alex. Uw vriend Dek | |||||
[pagina 105]
| |||||
Ik wil en zal voor m'n endje 'n nieuwe manier van hoek- & △ meting vinden. Ziedaar m'n poëzie! Ook wou ik graag - o hemel zoo veel!- Ik wacht geen antwoord. Anders zou't onbescheiden zyn zoo'n langen br. te schryven. |
|