Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 736]
| |
Hooggeachte Heer en Vriend, Hoogst vereerend waren mij uwe beide missiven. Wat Gij van historische personen en zaken zegt is treffend waar, en uw weemoedig scherpe beoordeeling ter gelijken ure de volkomen veroordeeling van de nietchristelijke wereldbeschouwing. Immers uw toorn en uw droefheid gelden het misbruik van 's menschen vrijen wil, die het zinlijk eigenbelang verkiest boven de dienst van Waarheid en Deugd. Maar is niet die vrije wil 't kostbaarst kleinood der menschelijke waardigheid die het kath. Christendom van den aanvang af verdedigt heeft tegen alle ketterijen en vrijdenkerijen? De mensch wandelt dus niet als een instrument eener onverbidlijke natuurwet; hij kán kiezen tusschen zijne daden, hij is daarvoor verantwoordelijk. Dat gegeven zijnde komt de vraag: aan wien is hij verantwoordelijk? Aan zijn geweten in de eerste plaats, zegt men. Volkomen waar, mits men het onfeilbaar geweten aanneme: onafhankelijk van alle verkeerde, bizondere meeningen. Dus een geweten, een oordeel, dat zich te richten heeft naar een absoluten, eeuwigen, boven allen verheven maatstaf. Uit de mensch alleen nu kan die regel van oordeel niet komen: 't is slechts aan weinigen gegund naar de Waarheid te zoeken (die daartoe tijd en aanleg bezitten), en aan die weinigen gelukt het vinden daarvan niet dan naarGa naar eind1. een langdurig zoeken en altijd vermengd met vele dwalingen. En dan nog heeft geen mensch recht zijn vinden aan anderen als waarheid op te leggen. Dus moet de regel voor het menschelijk zijn, afdalen uit een hooger Verstand, uit een hooger Zijn. Dat Zijn heeft de menschheid God genoemd, het Eeuwig Zijn, dat niet geboren is en dus niet sterven kan; het almachtig Zijn waarvan alle andere wezens in hun kracht en duur afhanklijk zijn. Dat zijn is geen Materie, die niet denkt; dus een Geest die wel denkt en handelt. - Kan zulk een Geest zich aan den mensch openbaren? Mij dunkt, niets staat daartoe in den weg én van den kant van dien Geest én van den kant van de mensch. - Heeft zich die Geest geopenbaard? Zoo ja, dan is dit een feit, waarop de regelen der historische kritiek toepaslijk zijn. De | |
[pagina 737]
| |
veracitasGa naar eind2. en de capacitasGa naar eind2. der getuigen beslist in dezen. Maar zulk een Godsdaad moet nog daarenboven zijn eigen kenteekenen hebben: innerlijke en uitwendige. De laatste zijn profetien en wonderen. De eerste de perpetuiteitGa naar eind3. en universaliteitGa naar eind3., eenheid en heiligheid. Wie deze gegevens overdenkt, moet dunkt mij tot het besluit komen dat de verschijning der Cath. kerk zulk een Godsdaad is; dat het moreel zeker is dat God zich aldus geopenbaard heeft: De Rede vindt hier motieven van evidente credibiliteit. Zoo is het gelooven redelijk en niet een fantastisch voor waar houden, als uw logeetje het deed aangaande het huis van 't Schimmelspel. - Maar de mensch is vrij, hij kan die bedoelde openbaring aannemen of verwerpen. Daarin ligt zijn verdienste - een werk dat vergelding wacht. Het geloof is een gave zegt Gij, volkomen waar: positief kan de mensch geen genade verdienen (anders was de genade geen genade meer), wel negatief: door het uit den weg ruimen der bezwaren, opdat hij die genade ontvange. Besluit de mensch echter van zijn kant om voor de godlijke Waarheid zijn rede te buigen, als hij tot hem komen wil en naar die Waarheid zijn wil te regelen, dan komt de Genade des geloofs tot hem, onfeilbaar krachtens godlijke belofte. En dan schenkt die genade des geloofs eene metaphysieke zekerheid, die van Gods woord, die oneindig hooger staat dan de matemathische. Die ervaring genoten alle ware Kath., van den H. Paulus en S. Augustinus tot het geringste dorpskind. - Wat nu de essentie Gods betreft en Zijn wereldplan, dat kunnen wij in dit leven niet begrijpen. Daartoe is ons verstand niet gemaakt, later als het losgemaakt is van zijn stotlijk omhulsel, krijgt het een nieuw licht, en zal het begrijpen - Dat is de belooning van 't geloof in 't eeuwig leven. Thans kunnen wij slechts door ootmoedige onderwerping die belooning verdienen. Gij glimlacht! Welnu, roep den waren God tot U en Hij zal tot U komen! Beproef het slechts met entierismeGa naar eind4. - Stel het niet uit, hooggeachte, diepvereerde Lijder, van Hem hebt Gij Uw genie, van Hem Uw doornenkroon die dat genie zoo waardig kroont - Gij hebt vruchtloos de natuur en Uzelven geraadpleegd, wend U op den avond van Uw leven tot Hem die alleen Licht en Troost kan schenken. Fecisti nos ad Te Domine et irrequietum cor nostrum, donec requiescat in TeGa naar eind5. | |
[pagina 738]
| |
Vous qui pleurez, venez à ce Dieu, car Il p leure
vous qui souffrez venez à lui car Il guérit
vous qui tremblez venez à lui car Il sourit
vous qui passez venez à lui car Il demeure.Ga naar voetnoot*
Heilig uw lijden, door het te vereenigen tot heil der menschheid en in de eerste plaats van U zelven, met het lijden van Jezus den God-mensch; offer Hem Uw hart en Hij zal U verlichten. Hij alleen is onfeilbaar en almachtig en Hij zal U met meer dan matemathischen zekerheid bewijzen, dat Zijn onfeilbaar licht voortstraalt in de éenig ware, zaligmakende kerk. Vergeef mij deze vrijmoedige beantwoording, waartoe Uw schrijven mij uitnoodigde, vergeef het gebrekkige daarvan; ik was gisteren in Frankfort en schrijf U nu in ijle - en U alleen, in vertrouwen; ik was wellicht hier en daar onnauwkeurig; het verkeerde in mijne redeneering zult Gij gemaklijk kunnen aanvullen - het fondGa naar eind6. is waar - Zeker zou ik, waarlijk, liever nog een maand bij U blijven dan naar Rome te vertrekken, maar Gij hebt zelf begrepen wat daartoe in den weg staat. Toch moet ik U nog voor mijn vertrek zien. Zend mij een briefkaart, wanneer Gij mij de eer wilt doen mijn gast te wezen in het Hotel de Hollande te Mainz. Of komt Gij nog te Wiesbaden deze week? De reis naar Ingelheim is bezwaarlijk, ik ben weer koortsig en rhumaties. Doch wanneer Gij er prijs op stelt in uw studeervertrek te blijven en U te Maintz ungemüthlichGa naar eind7. voelt, zal ik nog eens naar Ingelheim komen. Ik twijfel niet, ik zeg dit omdat Gij aan mijn gevoelens ten Uwen opzichte schijnt te twijfelen, ik twijfel niet aan het belang van Uw plan: ik ben daar zeker van - ik geloof daaraan met moreele zekerheid, sit veniam dictoGa naar eind8., - ik ben daar zeker van ook bij mogelijke mislukking. De tijdelijke uitslag kan nooit maatstaf wezen van juistheid van inzicht en adel van doel, in deze aardsche maatschappij. Integendeel deze wereld behoort van ouds aan schurken en leugenaars, niet aan heiligen en profeten, maar de eindtriumf behoort aan Waarheid en Recht. Niet te | |
[pagina 739]
| |
overwinnen maar te strijden is ons geboden. Òns Rijk ligt aan de overzij van het graf. - Uw mededeeling zal mij een heilig geheim blijven, op mijne zwakke mee werking (wellicht doet Gij mij te veel eer aan) kunt Gij rekenen. Mijn leven is onherroeplijk gewijd aan de verdediging van de Kath. Waarheid, en zooals Gij te recht opmerkt, kan bij verschil van uitgangspunt toch tijdelijk eenheid van streven bij ons bestaan, tegen den gemeenschaplijken materialistischen vijand. 't Kan eisch zijn de ridderdegen van 't duel ter zij te leggen om de zweep te hanteeren tegen 't gemeen wiens vuilniskar ons strijdperk bestuift en bespat. In haat tegen de bestaande toestanden sints 1789, doe ik voor U niet onder en volgaarne trotseer ik op Uw veldheerswoord elk gevaar, of liever sints ik katholiek ben ken ik geen gevaar meer van tijdelijken aard. Daarenboven is Uw strijd voor den Javaan, dezelfde als de mijne voor den Paus - De Paus is ook de vader van den Javaan en zal eenmaal zoo erkend worden, als het alles éen kudde onder éen Herder zal geworden zijn. Nog een vraag: Acht Gij de uitvoerbaarheid van Uw plan nabij? Of liever antwoord mij slechts hierop eerst: of ik U te Maintz of Wiesbaden kan wachten of wel of ik naar Ingelheim moet komen. Ik begrijp ook dat te I. Uwe positie minder aangenaam is dan in een streek, waar Uw bizondere verhouding tot de kerk minder in 't oog valt. Toch is de oude zetelplaats van den grooten Keizer om zijn grootsche herinneringen benijdenswaardig- Vergeef, hooggeachte Heer, mijn slordig schrijven. Groet hartelijk Mevrouw Uw Gemalin en het aardig Woutertje en geloof dat ik ben met eerbied en vriendschap Uw Dr. en Broeder August van Daehne |
|