Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[19 augustus 1883
| |
[pagina 714]
| |
door Pennewip. Dat vond ik aardig, ik wilde er meer van weten. Er werd als waarschuwing bij gezegd, dat u geen godsdienst had, maar geen nood voor mij, die alles zoo precies wist. Wat ben ik u dankbaar voor de zielepijn, die uw idee: ‘Men had Jezus geen gewijd harnas aan moeten doen’Ga naar eind1., me gaf; het was de eerste stoot, die mij lossloeg uit de knellende banden. U zal vragen, hinderden de praatjes van de slechtheid niet? Neen daar was ik te onwetend voor. Op school was ik trotsch op mijn waarheidszin en ieder zag daar met verachting neer op een leugen, die men begreep. Oprechtheid spreekt uit elk woord van uw ideën en het liegen was voor ons begin en eind van slechtheid. Dat ik zeker was van uw waarheidsliefde heeft mij zoveel goed gedaan. Uw ‘liefhebben is goed zijn’, heb ik herhaald als een tooverspreuk. U zegt in 1067: hoe vreemd het schijne, dat 'n ontwikkeld meisje inderdaad onwetend en onnoozel blijven kan tot het stompzinnige toe, het is 'n waarheid dat dit verschijnsel zich dikwijls voordoet.’ Tot mijn 22ste jaar had ik een oudtestamentischen eerbied voor moeders. God is liefde, werd mij herhaald en kinderen zijn een zegen des Heeren. Men had elkander lief en als belooning daarvoor kreeg een vrouw kinderen, die een man de zijnen mocht noemen, omdat zijn vrouw ze verdiend had. Ik kon dus van onechte geboorte het kwaad maar niet begrijpen en heb dikwijls onaangenaamheden gehad door te beweren dat als God van die vrouwen meer hield dan van anderen, dit niemand aanging. Tegen deze opvatting stuitten alle gemeene praages af. - In Velp werden eens twee onechte kinderen gedoopt en de dominee, die niet getrouwd was en die ik dus van jaloezie verdacht, bad om genadige vergeving voor de schuld van de gemeente. Wat was ik buiten mijzelve - en ik moest wachten tot het uit was, want ik had de mij toevertrouwde schoolkinderen thuis te brengen. Woedend aankijken met tranen van machteloosheid was al wat ik kon en daarmee heb ik mij reeds een scherpe vermaning van de hoofdonderwijzeres op den hals gehaald, die ik niet wilde verdragen, omdat ik in mijn recht was. Zij eindigde dan ook daarmede, dat ik ook zoo dom was en niets begreep. De dominee kwam zijn excuses maken (....) |
|