Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[7 augustus 1883
| |
[pagina 684]
| |
WarensGa naar eind4. vind ik afschuwelyk! Ook had hy 't recht niet haar handelwys (die ik lief en natuurlyk vind, ja zelfs: onschuldig, maar die toch du temps qui courtGa naar eind5. overal als hoogst ‘onzedelyk’ wordt verdoemd!) overteleveren aan Mr ‘Publiek.’ Maître Jean Jacques was 'n lompert. Ook kan ik niet gelooven dat Voltaire jaloersch was op z'n ‘styl.’ Ik beweer dat ‘le premier prosateur de France’Ga naar eind6. dikwyls zeer slecht schreef. Maar dit zyn opinien uit vroeger tyd. 't Is lang geleden dat ik hem 't laatst onder handen had. Zoodra ik kàn (Elsevier!) ga ik hem eens weer lezen. Maar zelfs als ik me mocht overgeven aan zulke studien, dan nog zouden andere dingen voorgaan. De u bekende aanmaning van den heer Robbers stoorde my o.a. in de bestudeering der zaak van Kaspar Hauser. Daarvan vertelde ik U iets toen gyl. hier waart. Welnu, onlangs is die mysterieuze geschiedenis weer ter tafel gebracht door zekere te Regensburg verschenen brochure. Toen ik die gelezen had - maar neen. Hebt gy lust en tyd U daarin te verdiepen? Dan zal ik beginnen met U die brochure te zenden. Maar vraag er niet om als ge niet in stemming of gelegenheid zyt, uzelf 'n raadsel optegeven. Want: 'n raadsel blyft de zaak! Dit beweer ik na ook andere dingen dan die zeer eenzydige brochure gelezen te hebben. 't Is 'n ware ‘questionGa naar eind7..’ My prikkelen zulke dingen, en niets liever zou ik doen dan zoo'n mystère aan te pakken, als ik tyd en loisir had. Dit is echter niet het geval, zooals ge weet. Met weerzin heb ik de schryvery die daarover handelt (veel reeds maar niet voldoende) ter zy moeten leggen. En zoo zyn er veel dingen die my aantrekken maar waaraan ik me niet overgeven mag. Ik blyf er by dat dit jammer is. Zoo zyn er wiskunstige kwestien die ik meen te kunnen oplossen, indien ik me daarmeê ongestoord kon bezig houden. En andere vraagstukken! Het leveren van kopy voor de pers is my zeer moeielyk. Ik behoef u niet te zeggen hoe ook my (en ons!) uw niet hier komen innig verdriet doet, en ik blyf 't hard noemen aan ontbering van zùlken aard overgeleverd te zyn. Gy (B) zegt, dat bericht in ‘gemengde stemming’ ontvangen te hebben. Dit doelt op zekere voldoening over den dwang om vertellinkjes te leveren. Als ik ‘schryver’ was, zou ik me daardoor misschien gevleid rekenen, maar och, ik vat die zaken ànders op! My komt de | |
[pagina 685]
| |
veroordeeling ‘tot de luit’ wreed voor. Waarlyk, m'n landgenooten konden beter party van me trekken, en dat ze dit stelselmatig nalaten, bewerkt dat ik ook voor ‘de luit’ ongeschikt wordt of... ben! Men ontneemt my de stemming die daartoe noodig is. De eisch om mooijigheidjes te verkoopen terwyl men m'n gemoed aanhoudend dringt tot bitterheid, - neen, beste Bremer uw indruk had niet ‘gemengd’ moeten zyn. En de vraag is of ik kan, of ik met den besten wil 't noodige leveren kàn? 't Is niet meer dan ordinair-eerlyk dat ik Robbers tracht tevreden te stellen, maar tot nog toe klinkt er geen snaar in m'n gemoed die aan den eisch beantwoordt. Altyd dwalen m'n gedachten af naar dingen die den leverancier van mooijigheidjes niet dienen. 't Is martelen! Ik zal maar eindigen, want eenmaal op dien tekst komende neemt wrevel de overhand. Misschien schryft Mies hier 'n woordje by. Hartelyk gegroet! Dek
Ik hoor van Mieske dat ze pas geschreven heeft. Dit wist ik niet. Nu, ze groet u, en ik ook! |