Ik verneem dat er plan bestaat in Amsterdam huis aan huis te zenden met lijsten tot inzameling van bijdragen. - Mag ik de opmerking maken dat dit een soort bedelarij is beneden de waardigheid van de zaak, en zal 't A. niet beletten te teekenen omdat hij vreest dat men weten zal dat hij Multatuli vereert, - of zal B. zijn naam durven zetten op den lijst, hij is leverancier van domine C. enfin denk er een oogenblik over na en ge zult toestemmen dat teekenen op lijsten, en er huis aan huis meeloopen, onmogelijk is. Ik blijf er bij: allen die M. vereeren, moeten opgezocht worden, een daartoe geschikt en bekwaam persoon moet met de menschen spreken en 't resultaat zal goed worden. Misschien werpt men mij voor de voeten: jij hebt gemakkelijk praten, waar is de geschikte man te vinden? Mijn antwoord is: gemakkelijk zal 't niet gaan, maar gevonden moet hij worden. De hoofd-commissie mag (ingeval ze mijn idee zou volgen) voor 'n dergelijk moeielijk geval niet terug deinzen.-
Ik schreef over de zware verantwoordelijkheid der hoofd-commissie, die verantwoordelijkheid bestaat hierin: Zoo de zaak niet flink afloopt, zoo 't resultaat niet meer dan voldoende is, zal onze trouwe, goede Dek een trap op zijn hart, misschien de genadeslag krijgen.
Zeg niet dat ik aanmatigend ben, of dat ik beschuldigingen naar 't hoofd van de commissie slinger, waartoe ik geen recht bezit, - dat recht neem ik, - 't betreft hier 't belang van Dek, daarom mag ik spreken. Was ik 12 Maart niet plotseling door typhus overvallen, dan zou ik op de toen te Amsterdam gehouden vergadering zijn geweest en voor 't meerendeel gezegd hebben wat ik nu doe. 't Smart me dat mijn ziekte, die ik nog niet geheel kwijt ben, me belet heeft ijverig optetreden, en dat ik tot heden en zeker nog gedurende eenigen tijd, niets zal kunnen doen dan toezien. Blijf met moed bezield voor de zaak die, nu ze eenmaal is aangepakt, er door moet. Ik weet u is een vriend van Dek, daarom heb ik tegen u gesproken zooals ik denk.
Steeds hoogachtend
J.M. Haspels