Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
De hulde aan Multatuli.Wij Nederlanders zijn zeer rustig van aard en toch houden wij bijzonder veel van beweging te maken. Dit schijnt eene tegenstrijdigheid, maar in werkelijkheid is het toch waar, dat, ondanks die neiging van de groote meerderheid van ons volk om zijn rust te houden, er telkens menschen opstaan, die eene beweging op het touw zetten, welke in den regel afstuit op de inertie van hen, die men in beweging wil zetten. Behoeven wij te herinneren aan hetgeen er gebeurd is toen de Koning vijfentwintig jaar had geregeerd? De geheele natie moest Zijne Majesteit eene hulde brengen en men meende, dat het rijke Nederlandsche volk een schat zou vereenigen, dien het volk zijn vorst kon aanbieden. Het bedrag was zóó gering, dat de Koning het voor de slachtoffers en de nagelaten betrekkingen der gesneuvelden in Atjeh bestemde. Een andermaal gold het Thorbecke. Dat was de staatsman bij uitnemendheid, dien ieder, voor- en tegenstander, hoogachtte; men behoefde maar vijfentwintig cents te geven, en al die kwartjes te zamen zouden een kapitaal vormen, aanzienlijk genoeg om den vader onzer grondwet te durven vereeren. De oogst was zóó gering, dat men het plan maar prijs gaf. Zelfs de bijdrage van een kwartje was nog te veel. (....) Van andere bewegingen, die niet zoo uitsluitend geldelijke steun eischten, zullen wij zwijgen; ook deze gelukten niet of slechts ten halve. De bewegelijken onder ons stuitten steeds op de groote massa der onbewegelijken. Toch geeft men de moed niet op en beproeft men telkens eene nieuwe beweging, en zoo is er thans weder eene ondernomen ten behoeve van Multatuli. Een tachtigtal landgenooten, waaronder er verscheidene zijn, die recht hebben het woord te richten tot hunne medeburgers, hebben eene oproeping onderteekend, waarin het denkbeeld wordt aangegeven en ontwikkeld om den schrijver van Max Havelaar, den martelaar voor zijn beginsel, den vriend der Javanen, eene hulde te bewijzen en, gelijk zij zeggen, hem in staat te stellen op | |
[pagina 181]
| |
zijn gevorderden leeftijd zonder geldelijke zorgen zijn levensstrijd te strijden en de zekerheid te schenken, dat zij, welke hij bij zijn dood zal nalaten, niet onverzorgd blijven. Hunne oproeping werd opgezonden aan alle dagbladen in het land. Bijna alle bladen voldeden aan het verzoek; een paar schreven er een woord van aanbeveling bij: de meesten bepaalden zich tot de plaatsing van het stuk, aan den lezers overlatende, of zij al dan niet deze zaak, die eene nationale zaak genoemd werd, wilden steunen. Al spoedig echter werd het plan bestreden. De bladen zelven of inzenders traden in bijzonderheden omtrent de aanspraken, die Multatuli op eene algemeene hulde verbeurd had, en in plaats van eene algemeene, spontane hulde aan den genialen schrijver is er eene Multatuli-quaestie ontstaan en schrijft men voor en tegen de ondersteuning van het plan, alsof werkelijk iemand ter wereld zich door die argumenten zou doen overhalen om den steun, dien hij niet voornemens was te geven, toch te verleenen of, indien hij voornemens was dien te verleenen, hem terug te houden. Al dat verdedigen en bestrijden dient slechts voor hen, die de pleidooien pro en contra schrijven, om het hart lucht te geven, maar niet om eene zaak te doen gelukken of te doen mislukken. Zoo het al eenige uitwerking heeft, dan is het ten nadeele van de onderneming. Zij toch, die haar willen steunen, moeten er geld voor ten offer brengen en iemand die geld moet geven vereenigt zich al zeer spoedig met elk motief, dat hem daarvan ontheft. Wie aan den schepper van Droogstoppel, den dichter van Saïdjah, den auteur van Woutertje, der sprookjes van gezag of het gebed van den onwetende eene hulde zou willen brengen wordt terug gehouden door de herinnering van hetgeen hij over Duymaer van Twist, Thorbecke, generaal Knoop en andere tijdgenooten schreef. Wie de liefde voor den Javaan in den voormaligen Indischen ambtenaar wil eeren, wordt gewezen op diens fellen strijd tegen den godsdienst, zijn parodie in Woutertje van hetgeen velen heilig is. Hem, die den martelaar voor hetgeen hij als zijn hoogsten plicht beschouwt, een bewijs van waardeering zou willen geven, wordt nog eens medegedeeld, dat Douwes Dekker de edelste levensopvatting verkondigde, maar niet leefde in overeenstemming met zijn leer. En wij zeiden het reeds, voor velen is | |
[pagina 182]
| |
er maar zeer weinig noodig om hunne portemonnaie die zij reeds half openden, weder te sluiten. In plaats van te vergeten wat niet strookt met eigen denkbeelden en te offeren voor hetgeen men met sympathie en bewondering gelezen en gehoord heeft, doet men juist het omgekeerde en vergeet men liefst wat men waardeert, om te denken aan hetgeen men afkeurt, omdat deze laatste methode de goedkoopste is. Op deze klip dreigt dan ook de Multatuli-beweging schipbreuk te zullen lijden. En daarvan zijn zij, die haar hebben ondernomen zelven de schuld! (....) Maar zij wisten toch, dat Multatuli vele bewonderaars, maar zeer weinig vrienden heeft en het vermoeden lag voor de hand, dat hun plan tegenstand ontmoeten zou en dat die tegenstand misschien zoo groot zou wezen, dat het plan in duigen kon vallen. Het is dan ook zeer wel mogelijk, dat dit de uitslag zal wezen van deze ‘beweging.’ Men is er tegenwoordig wel eenigszins over heen om zulke persoonlijke eerbewijzen openbaar te maken vóór zij nog aangeboden worden en zelfs vóór men nog de zekerheid heeft, dat zij aangeboden kunnen worden; maar in dit geval inzonderheid had men eenige discretie moeten in acht nemen, met het oog op de kans, dat de beweging een middelmatig succes had. Wanneer de ontwerpers van de hulde een anderen weg hadden ingeslagen; wanneer zij niet dat manifest in de wereld hadden gezonden, dat zoo terstond van zoo verschillende zijden is aangevallen, maar elk in eigen kring had gewerkt, zou men, naar onze overtuiging, veel verder zijn gekomen. Ongetwijfeld ware de taak der ontwerpers lastiger geweest; zij hadden zich meer moeite moeten getroosten om onder hunne vrienden en bekenden en de vrienden en bekenden van dezen bijdragen in te zamelen, maar men geeft veel eerder iets aan den vriend, die tot ons komt en op gemoedelijken of overtuigenden toon geldelijken steun verzoekt, dan wanneer men een manifest in een dagblad leest of eene gedrukte circulaire te huis krijgt. De schoonste betoogen en treffendste argumenten hebben minder invloed dan het eenvoudige woord: ‘gij zult me bepaald pleizier doen; een man als gij althans moet er aan bijdragen; gij moogt niet achterblijven.’ | |
[pagina 183]
| |
De zaak ware dan discreter behandeld en de uitslag zou zeer zeker in hooger mate beantwoorden aan de verwachting der ontwerpers. Van zelf zouden velen toetreden, die van ter zijde iets van het plan vernomen hadden en van duizenden zouden dan de giften inkomen; van velen vooral omdat zij er min of meer trots op wezen zouden, dat zij in het geheim waren betrokken. Die kans is nu voorbij; de oproeping is openlijk geschied; aan de tegenstanders is het woord gegeven; de hulde aan Multatuli is helaas! weder eene quaestie geworden, gelijk alles in ons land eene quaestie wordt en slagen de ontwerpers niet, dan zal op het tegenwoordig geslacht het verwijt blijven kleven, dat het een der eerste en zeer zeker de oorspronkelijkste der letterkundigen van zijn tijd miskend en verloochend heeft. Het naar onze meening verkeerde inzicht der ontwerpers draagt hiervan schuld; niet alleen evenwel omdat zij openlijk hun plan hebben medegedeeld, maar ook omdat zij hulde en steun te zamen hebben genomen. Menigeen, die den oud geworden en onbemiddelden schrijver van Max Havelaar gaarne zou zijn tegemoet gekomen, is terug getreden omdat zijne medewerking ook eene hulde in zich zou sluiten aan den bestrijder van begrippen, die hem heilig en dierbaar zijn en van personen, die hij hoog acht en vereert. Dit is te betreuren. Hij, die een nieuw tijdperk voor onze letterkunde opende had recht op een krachtiger blijk van vereering, dan hem nu misschien ten deel zal vallen. |
|