Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Een veelbesproken hulde.De hulde, aan Multatuli te brengen, vindt een zoo verschillende beoordeeling, ook zooveel bestrijding van eene zijde, van waar men dit het minst verwacht zou hebben, dat de ware lust er bijna al af moet zijn bij hen, die het zoo van harte gemeend hadden, om een blijk van warme sympathie te geven aan den man, die toch door allen erkend wordt te zijn eene karaktervolle persoonlijkheid, een diepzinnig denker, een vernuftig en talentvol schrijver. Veelal houdt de bestrijding echter zoo weinig steek, dat men er werkelijk de pogingen niet om mag opgeven, ofschoon het niet verborgen blijft en het zich duidelijk in de deelneming doet bespeuren, dat de bestrijding, hoe zwak op zichzelve ook, afbreuk doet. Kon men al wat tegen Multatuli wordt aangevoerd echter eens goed onder de oogen zien; waren alle veroordeelaars van Multatuli ook maar lezers van zijne werken; ging men maar meer van den stelregel uit, dat al het kwaad dat van iemand gesproken wordt, zich ook van eene andere zijde laat beschouwen, hoevele tegenstanders zouden dan niet veranderen in voorstanders en zich schamen, dat zij op zoo losse gronden, zoo onnadenkend willen we het liefst noemen, ooit iets gedaan of gesproken hebben, dat strekken kan tot verkleining van de waardeering van dat wat Multatuli met opoffering zijner eigen belangen heeft gedaan. Zoo spraken wij dezer dagen met iemand over het huldeblijk aan Multatuli en vroegen zijne meening. - Ik doe er niets aan, viel hij ons haastig en kortaf in de rede. Nu, zoo zijn er wel meer en 't antwoord zou ons dus niet bijster verwonderd hebben, als de persoon in quaestie niet iemand ware geweest, dien wij steeds bereid vonden om te helpen en mede te werken, waar iets goeds tot stand moest worden gebracht en in wien de kunst en het genie steeds een warmen bewonderaar vinden. - En waarom niet? was daarop onze vraag. - Wel, die man?! - Daar is geen huis mee te houden. Die is de excentriciteit in persoon. Wie hem eene vriendelijkheid bewijst, | |
[pagina 163]
| |
wordt met eene onbeleefdheid ontvangen of beloond. Bij dozijnen zou ik daarvan staaltjes kunnen opnoemen. - Hm! Ik heb eene andere ondervinding opgedaan, doch zal mij wel wachten de uwe te weerleggen. Ik wist echter niet dat ge zoo nabij met Multatuli bekend waart, om zoovele staaltjes uit ervaring te kunnen weten. - Neen, dat is ook niet het geval! Maar ik heb ze allen voor waar hooren vertellen. - O zoo, was nu ons antwoord, - nu dan zal ik u eens een staaltje vertellen, dat ge dan bij uwe dozijnen moet voegen en dat u voor de vraag zal stellen bij wie eigenlijk de excentriciteit het meeste schuilt, bij Multatuli of bij de menschen die meenen hem eene zoogenaamde beleefdheid te moeten bewijzen.
Multatuli zou in 't vorige jaar in een kleine stad, niet ver van hier, een voordracht houden. Hij maakt er een regel van, als hij ergens overnachten moet, alle aanbiedingen voor huisvesting van de hand te slaan en trekt in een logement. Dit doet hij, omdat hij zelf zeer goed weet, dat hij eenige eigenaardigheden heeft, die anderen lastig kunnen wezen. In een logement echter, kan hij natuurlijk alles juist krijgen, zooals hij het bestelt. Onder zijne vele bewonderaars in die plaats was er echter een, die hem al zoo dikwijls schriftelijk om de eer van een bezoek had gevraagd dat hij er een hard hoofd over had of hij er ditmaal wel af zou kunnen. Hij beloofde niets, maar toen hij met den trein aankwam stond die persoon met een rijtuig aan 't station te wachten. Er zat dus niets anders op dan in te stappen en mede te gaan. Dat was toch niet onbeleefd, wel? - Integendeel. Dat was hupsch! - Goed. Zwijgen we nu van de ontvangst die hem te beurt viel in een huis vol menschen, waarvan de een nog vuriger bewonderaar was dan de ander; maar 't mag toch wel even opgemerkt worden, dat zoo'n ontvangst vermoeiend is voor iemand die pas van de reis komt en een uur later in 't openbaar moet spreken. Van uitrusten, van verpozen was natuurlijk geen sprake; maar aan alles komt een einde, en 't uur der voordracht brak aan. Nu moet ge weten, dat Multatuli zeer aamborstig is; als hij in een logement is, bestelt hij een rijtuig en laat zich naar de zaal, waar hij | |
[pagina 164]
| |
spreken moet, rijden; anders komt hij er aan in een toestand, die hem belet in 't eerste halfuur een woord te uiten. Hij weet dit bij ondervinding. Thans echter was voor geen rijtuig gezorgd; het geheele gezelschap trok te voet op wég en... Multatuli wandelde gelaten mede. Was dat misschien onbeleefd van hem? - Neen; natuurlijk niet. - Welnu; na een lezing is Multatuli, zooals licht verklaarbaar is, zeer vermoeid en afgemat. Liefst trekt hij dadelijk naar zijn kamer. Ook daarvan mocht ditmaal echter niets komen; zijn gastheer had alle mogelijke vrienden uitgenoodigd en een souper aangericht. Multatuli zag de toebereidselen en de schrik sloeg hem om 't hart. Hij kende dat! Hij wist wat hem te wachten stond en... Zeg, wat zoudt gij in zijn plaats gedaan hebben? - Wel, ik had mij verontschuldigd en was naar bed gegaan. - Zoo; ja verontschuldigen deed hij zich ook wel, maar dat baatte niet. Hij moest blijven soupeeren. ‘Maar ik soupeer nooit’, waagde hij in 't midden te brengen. ‘Kom, blijf dan een glas wijn met ons drinken!’ overreedde hem zijn gastheer. ‘Heusch, lieve vriend; ik drink geen wijn!’ ‘Niet een enkel glas?’ ‘Heel niet!’ ‘Maar doe ons dan 't genoegen en blijf een kwartiertje bij ons praten,’ zoo mengde zich nu de gastvrouw in 't gesprek en Multatuli, die wel zag dat er zonder onbeleefd te schijnen, niets aan te veranderen viel, schikte zich in zijn lot en zette zich met de anderen aan tafel. Hoe ieder ander zich onder die omstandigheden zou gevoelen zal ik maar niet vragen; doch denk eens aan de onbeduidende gesprekken aan zoo'n souper bij een gemengd gezelschap; aan 't eindeloos gevraag en gebabbel; aan de vervelende beleefdheden die ieder u wil opdringen ofschoon ge niets verlangt en 't liefste had dat niemand zich met u bemoeide. De een wilde Multatuli's meening kennen omtrent de werking der onderwijswet, een ander zijne meening omtrent de militiewetten, een derde over een tooneelstuk, een vierde over wat anders en zoo ging het voort. Eindelijk komt Multatuli, een liefhebber van een lekkere sigaar, op de gedachte om zijn gastheer te vragen, of 't hem misschien | |
[pagina 165]
| |
vergund zou zijn, daar hij toch niet deelnam aan 't souper, om een sigaar op te steken. ‘Wel zeker; - wacht waar zijn... Alle aanwezige heeren grijpen in hunne jaszakken, er verschijnen een half dozijn sigarenkokers en een der heeren nadert Multatuli met een geopenden, goedgevulden koker. ‘Mijnheer Dekker, mag ik nu eens de eer hebben u een sigaar aan te bieden. Zij zijn wel niet al te best... Dat was te veel. ‘Wat duivel,’ barst nu Multatuli uit, ‘ik eet niet, ik drink niet en nu zult ge me nog een slechte sigaar laten opsteken. Als ze niet goed zijn, houd ze dan voor je. Ik vraag er je immers niet om!’ Die heer is thans een dergenen, die overal den mond vol hebben over Multatuli's onbeleefdheid. Doch de avond gaat voorbij en Multatuli mag zich eindelijk naar zijne kamer begeven. Vóór hij zich ter ruste begeeft vraagt hij of er gelegenheid zou zijn, dat den volgenden morgen een telegram voor hem werd bezorgd. (Vergeet nu niet dat als hij in een hotel is, wat hij, zooals gezegd het liefste doet, hij dit niet te verzoeken heeft maar doodeenvoudig aan den kellner opdraagt). Thans verzoekt hij het echter en de gastvrouw verzekert hem met de meeste bereidwilligheid, dat er voor gezorgd zal worden. Zij zelve neemt het telegram in ontvangst. Toen Multatuli den volgenden morgen aan 't ontbijt komt, ziet hij zijn telegram op den schoorsteenmantel liggen. Het was vergeten... Nu wordt hij driftig, uit eenige minder vriendelijke woorden, kleedt zich aan, loopt de deur uit en... gastvrouw en gastheer zijn nog verontwaardigd als zij over die onbeleefde handelwijze van Multatuli spreken. ‘Dien man haal-je nu af - zoo redeneeren ze; - je ontvangt hem zoo goed mogelijk; fêteert hem en tot loon behandelt hij je zoo!’ De goede Droogstoppels! Ze hebben er geen begrip van dat het lijdelijk aanvaarden van elk hunner zoogenaamde ‘beleefdheden’ een kwelling kan zijn voor iemand, die niet gefêteerd wil wezen, die liefst zijn eigen gang gaat en van de menschen geen grooter beleefdheid vraagt, dan dat zij hem hunne beleefdheden besparen. | |
[pagina 166]
| |
Wellicht zijn er onder onze lezers, die eveneens door Multatuli's excentriciteit en door den ‘ondank’, waarmede hij ‘beleefdheden’ beloont, zich lieten weerhouden om mede te werken tot het brengen eener hulde aan den man, die den Javaan hulpe had toegezegd en die voor dat verdrukte volk door 't schrijven van een enkel boek en... door 't opofferen van zich en zijn gezin, meer heeft gedaan dan al de gouverneurs-generaal te zamen, die na zijn vertrek uit Indië aan het bewind zijn geweest. Wellicht beweegt hen het boven medegedeelde, voor de waarheid waarvan wij kunnen instaan, om ook eens te onderzoeken of de andere beleefdheden, van welker ondankbare vergelding Multatuli mede een verwijt wordt gemaakt, niet eveneens opgedrongen of onkiesch waren. Dan zal, we twijfelen er geenszins aan, veler oordeel wel wat milder worden over den man die nu nog zoo verschillend en zoo verkeerd beoordeeld wordt, ook door zijne vrienden, omdat onder zijne tijdgenooten niemand is, groot genoeg om een standpunt in te nemen, vanwaar dat volle menschenleven met al zijn lijden, al zijne diepten, al zijne kracht en al zijne zwakheden in zijn geheelen omvang kan worden overzien. Men zal toch minstens wel op eene gelijke hoogte dienen te staan met hem dien men beoordeelt en zelfs onder Multatuli's vijanden is er niemand die dit van zichzelven durft beweren. Vragen om deelneming aan het huldeblijk, dat doen wij niet. Ons dunkt Multatuli een man te zijn, voor wien niet gevraagd mag worden. Wat gedaan kan, is mededeeling van het plan en openstelling van de gelegenheid om mede te werken. Verder mag, verder kan, verder wil men niet gaan. Wie niet wil mede doen, moet het zelf maar weten. Eenmaal ging er eene rilling door het land, 't was toen Max Havelaar verscheen; nogmaals zal er een rilling worden waargenomen, als... Douwes Dekker, als Multatuli voor goed het moede hoofd ter ruste legt. Dan zal heel jong Holland opstaan en hulde willen brengen aan den man, die in den zwaren strijd voor menschelijkheid en recht veel geleden heeft; - maar dan zal het te laat zijn. Want hoe grooter dan de hulde zal zijn, hoe scherper dan ook zich de ondankbaarheid zal afteekenen tegenover den man, die van zijne plicht eene opvatting heeft gehad, zoo verheven als nog nooit een ambtenaar of eenig mensch vóór hem heeft gehad. Hoe luisterrijker de gedenkzuil later op | |
[pagina 167]
| |
Multatuli's graf zal zijn, hoe grooter de schandvlek zal wezen die kleven zal op de natie, als zij bij Multatuli's leven niet reeds zijne verdiensten heeft erkend. |
|