[3 april 1882
Brief van H.C. de Wolff aan F. van der Goes]
3 april 1882
Brief van H.C. de Wolff aan F. van der Goes. Enkel kladblokvel, waarvan blz. 1 en 2 (⅙) beschreven. (I.I.S.G. Amsterdam; fotokopie M.M.)
Met gedrukt briefhoofd Hendr. C. de Wolff, Assuradeur, Wijnstraat 59.
Den Heer F. van der Goes Amsterdam
Mijnheer,
De fatale termijn van opgave der deelnemers (5 April) nadert. Tot mijn leedwezen kan ik echter nog geen volledige opgaaf doen, daar ik nog van een aantal personen antwoord verwacht. Enkele honderden Guldens heb ik reeds bij elkander.
Er is echter een ander bezwaar. Tal van vrienden van Multatuli, hier en elders, hebben geen circulaire ontvangen. Wat mij betreft, moet ik U ten minste bekennen, dat ik de meesten in Rotterdam niet ken. Zou het nu geen goede maatregel zijn (ten einde het verwijt van al diegenen aftesnijden, die later zullen zeggen: ‘Ik heb er niets van geweten; ik had anders zoo gaarne meêgedaan!’) op zekeren datum in deze maand in de voornaamste couranten te adverteren, dat de deelneming in het huldeblijk nog tot den zoveelsten open staat bij die en die Heeren? Mocht het Hoofdcomité daartoe overgaan, dan beveel ik voor hier daartoe aan: de Nieuwe Rott. Courant en het Rotterd. Nieuwsblad, het laatste een zeer warm voorstander van Multatuli.
Zeer gaarne zal ik Uwe geschatte opinie hieromtrent vernemen.
Met de meeste hoogachting uw dw. dr.
Hendr. C. de Wolff