zijn ontslag te nemen ‘om de belangen der verdrukte bevolking van “Insulinde” voor te staan’.
Reeds dadelijk zij gezegd, dat we van harte elke poging toejuichen, die gedaan wordt, om in Nederland de overtuiging te vestigen, dat de natie verplicht is, hare denkers en dichters te huldigen en te beloonen en dat Multatuli, meer dan de meesten hunner, rechtmatige aanspraak heeft op die hulde en die belooning, die dengene toekomt, die bewezen heeft, geheel alleen en dus zonder saamgekoppelde invloedswerking, zonder de hulp van kruip- en geeselvermogen een overwegenden invloed uit te oefenen op de wijze, waarop zijn volk gewoon is de allerbelangrijkste zaken te beschouwen.
Dat neemt echter niet weg, dat de circulaire op ons een hoogst onbevredigenden indruk heeft gemaakt èn om den inhoud èn om de onderteekenaars. Ons land is heel klein, maar toch kan men er moeielijk alle menschen kennen. Van de onderteekenaars echter, die wij persoonlijk of uit hun verleden of uit hunne werken kennen, zijn er zeker zeer velen, die als Doorenbos, Funke, Kok, Korteweg, Roessingh van Iterson, Roorda van Eysinga, Versluys, Vosmaer e.a. of door persoonlijke bekendheid met Multatuli, of door gezette studie zijner werken zijn leven en streven tot een langdurig onderwerp hunner overdenkingen, hemzelven tot een voorwerp van ernstige studie en beschouwing hebben gemaakt. Maar menigeen van hen, die hier geheel Nederland tot hun plicht roepen, is ons bekend, die al een zeer zonderling figuur zou maken zoo hij geroepen werd de bijzondere verdiensten van den schrijver der Ideën en van den Max. Havelaar te verdedigen met iets anders dan holle phrasen: ja, die in de wijze, waarop hij zocht ‘vooruit te komen’ het duidelijkst bewijs levert, dat hij in dit opzicht een tegenvoeter is van den schrijver van den Max Havelaar.
Zelfs maakt de vrees zich van ons meester, òf dat dezulken de circulaire hebben opgesteld, òf dat de stellers der circulaire, wetende, dat de Turksche trom wel niet het meest indrukwekkende, maar toch het verstklinkende instrument is, hebben gerekend op de macht der phrase en met een virtuositeit een kermishansworst waardig, hongersnood en moord en zelfopoffering bijeen gebracht hebben om een machtigen indruk op licht trefbare gemoederen te maken.