Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 556]
| |
De mij beschikbaar gestelde ruimte in dit tijdschrift veroorlooft niet meer dan hier en daar losse grepen uit Dekkers talrijke brieven aan mij te doen. Slechts enkele aanhalingen kunnen uitvoeriger zijn.Ga naar voetnoot*
Uit een brief van 13 December 1880: ‘Ik leerde hem [Julius de Geyter] kennen als een gulle (bolle, had ik haast gezegd) Vlaming. Maar... hy maakt verzen. Meen niet dat dit 'n ui moet beteekenen, neen, ik meen dat ‘maar’. [....] En nog iets. Sedert vele jaren ontving ik taal noch teeken van De Geyter. Bij ondervinding weet ik, dat elke Vlaming, die met Holl. lettermenschen in aanraking komt, pis que pendreGa naar eind1. van my te hooren krygt. Dat ligt nu eenmaal zoo in den aard. [....] Ge hebt er geen begrip van, hoe de Holl. mannen van letteren zich beyveren my waar ze kunnen zwart te maken. By een letterkundig (!) congres in Den Haag ‘wisten ze niet waar ik woonde’ en zeiden ('t was * * * die deze vuiligheid debiteerde): ‘dat moet men aan Juffr. A.Ga naar eind2. vragen!’ Nu moet je weten dat juist die juffr. A... van my nooit iets te verduwen heeft gekregen dan ernstige, ja ruwe preeken om haar komieke ligtzinnigheid. Wie mijn relatie met die stumperd gekend had, zou me eer van steil puritanisme, | |
[pagina 557]
| |
dan van iets anders beschuldigen. Onze ‘Republiek van Letteren’ is 'n vuile boel, en 't is niet om 't laag gehalte van wat ze voortbrengen alleen, dat ik 't onprettig vind een harer burgers genoemd te worden. Myn kritiek-methode (noem 't 'n stokpaardje, als ge wilt) noopt me in uitdrukkingswys 'n karaktertrek te zien, en op grond daarvan roep ik dikwyls uit: smeerlap! waar menig ander òf niets opmerken òf slechts aanmerking maken zou op ‘styl’. (Dit laatste woord wordt misbruikt.) - [....] Ge spreekt over Vosmaers Amazone! Och, ik ben er zoo verdrietig over. Vosmaer is m'n vriend, en bovendien heb ik aan hem groote verplichting. Maar... z'n Amazone bevalt me niet! Het doet me zeer. En m'n ongunstig oordeel is van meer dan gewone beteekenis. Het betreft zoowel de uitvoering als de soort. Neen, meer dan dat, er zijn beginsels van schoonheidsgevoel in 't spel. Om m'n denkbeelden over Amazone goed te teekenen, zou ik niet kunnen volstaan met aanmerkingen op 't boek. Ik zou V. moeten bestryden in z'n religie. Dit is me zeer smartelyk. De zaak is nog te meer aiguGa naar eind3., omdat er in de Amazone punten worden aangeroerd, by welker behandeling ik gissen kan dat hy aan my gedacht heeft. Of de schoen me past, dien hy op bladz. 271 aanbiedt, laat ik daar - neen, ik ontken het! - maar dat hij ze my aanbiedt, houd ik voor zeker. Of althans, ik weet dat hy - och, 't is zoo verdrietig! Wees zoo goed hem nog niets van m'n ongunstig oordeel mee te deelen.Ga naar voetnoot* 't Is niet meer dan fatsoenlyk dat ik hemzelf er over schryf. Och, mocht ik òf geheel en al zwygen, òf zeer gemotiveerd m'n opinie zeggen! Maar 't een is zoo onmogelyk als 't ander. Hy zou m'n zwygen even scherp vinden als m'n spreken. En ik wìl niet scherp zyn tegenover hem. Verklaar eens waarom wij Hollanders als we dezen laatsten zin lezen, den klemtoon leggen op het werkwoord en niet op de ontkenning. We zeggen: ‘Ik wil niet scherp zyn.’ Het drukken op ‘niet’ zou toch in de natuur liggen. Ik heb vaak opgemerkt dat er in accentuatie meer conventie is dan gewoonlyk wordt aangenomen, e.g.: ‘Waar kom jy nu vandaan?’ e.d. zonder de minste reden om 't jyschap te doen | |
[pagina 558]
| |
uitkomen. De Franschen met hun toonsverheffing op 't laatste woord, versmaden geheel en al de kracht, die er volgens algemeen voorgeven liggen zou in 't hervorheben van 't hoofdbegrip. Enz. Enz. Denk er eens over na.) - Huët! Ei, beantwoordde het slot van (een novelle D.L.V.)Ga naar eind4. niet aan de kunstregels? Wel, kyk nu zoo'n professor eens! De onderstreping van 't lidwoord geeft te kennen hoe ik over die kunstregels denk. Zorg, door 't bespieden van de natuur, dat de Huëtten van 1980 hùn kunstregels uit ùw werken halen. Of, liever nog, laat ons hopen, dat de kritiekleveranciers van dat jaar mogen geleerd hebben dat er geen middelaars behooren te staan tusschen feit en indruk. Zóó zegt ge dan ook in uw brief. Och, houd u daaraan! ‘Zoo doodt men de kunst,’ beweert Huët? Tant pisGa naar eind6. voor de kunst van Huët! Wanneer er over onderwerpen als dit 'n stemming plaats had, zou ik vry wel (met u, dan) alleen staan. Ook Vosmaer, schoon overigens geen groote vereerder van Huët, zou zich waarschynlyk aan zijn kant scharen. De beschuldiging dat het nemen van natuur tot eenig model - voor feit en vorm beide! - tot plat realisme voeren zou, is te afgezaagd om te behandelen. Juist de zelfde natuur geeft ons 't voorbeeld van idealiseering. Ze duldt geen vuil, geen onschoone lynen. Haar stipt nakomen der eischen van 't zyn, loopt overal op poëzie uit. De natuur is logisch, en alzoo: teeder, forsch, liefelyk, eenvoudig in middel, oneindig-ryk in effect, theatraal (in goeden zin), geestverheffend (door den eigenaardigen steun die 't waarnemen van konsekwent verband tusschen oorzaak en gevolg aanbiedt: er is 'n zedelyke genoegdoening in 't zyn der dingen). De natuur is alles. Wie naast haar naar andere leermeesters omziet, lykt op 't kind, dat prentjes nateekent in plaats van de zaken die (en hoe soms!) door die prentjes worden voorgesteld. Ik moet altyd lachen als ik (in kunstbeoordeelingen...!) jonge schryvers of artisten naar modellen of zekere school zie verwyzen. Wanneer de aangeprezen modellen goed waren, hadden zy hun betr. volkomenheid juist dááraan te danken, dat ze geen modellen volgden, maar de werkelykheid. Wie de werkelykheid plat vindt, levert het bewys geen zienersoogen te hebben, geen dichter te zyn. Qu'il se fasse maçonGa naar eind5.... of leverancier van kunstkritiek à la Huët. [....] Zeg, ik vind het verkeerd dat men jongelui of kinderen | |
[pagina 559]
| |
oefent in 't maken van opstellen! Ze leeren ‘vorm’ voor er iets is, waarmee die vorm gevuld kan worden. Zeer dikwyls blyft dan die laatste eisch onvoldaan, en ze zien hun kookpotje voor de spys aan. Die hebbelykheid van frasen maken is 'n ware ziekte. - Ja, in 't begin van Januari moet ik naar Holland om ‘voordrachten’ te houden. 't Is een pynlyke zaak voor my, maar er is niets aan te doen. - Zola ken ik nog niet. Ik heb slechts Nana gelezen, en wil hem heel graag bestudeeren. Zonder nu nog z'n (opvatting van) realisme te deelen, heb ik op Nana de aanmerking, dat er rym ontbreekt tusschen haar levenswys en uiteinde. Geheel in overeenstemming met de natuur had de dichter haar moeten laten sterven aan vuiligheid van anderen oorsprong dan 't bezoeken van een ziek kind. Nana - èn als persoon èn als werkelyk-poëtisch voortbrengsel - had aanspraak op syphilitische verrotting voor haar dood. De door velen als te brutaal geschilderde Zola is hier te... ònnatuurlyk fatsoenlyk geweest. De feiten durven wèl! Waarom durfde hy hier niet? Wat inderdaad misstaan zou in 'n gewoon schryver, noem ik in hèm bégueuleGa naar eind7.. Het optreden in hemdsmouwen... obligeGa naar eind8.! - [....] Parys. My is 't er te woelig. Ik kan er niet denken. Maar m'n hersens zyn dan ook zeer zwak. Men weet niet hoeveel moeite 't my vaak kost iets te begrypen, dat door de meeste anderen gemakkelyk gevat wordt. Zoek hierin geen nederigen bluf, geen sarkasme. 't Is eenvoudig waar. Ik moet me veel meer inspannen dan byna ieder ander, en voel me terstond moe. Dit is altyd zoo geweest. [....] Huët met z'n kunstregels doet me denken aan Mr. Pennewip. Mocht ge ooit (gek worden, en) overgaan tot de wedergeboorte, die gepredikt wordt door kunstregelaars neem dan asjeblieft myn brieven niet tot katechismus. Ik schryf heel slordig en maak staat op 'n lezer, die aanvult, wat ik oversloeg, of terecht zet wat ik - maak de zin maar vol. - [....] De verkiezingen? On l'a vouluGa naar eind9.! Maar hoe komt het dat er zooveel geklaag over opgaat? Ik meende dat Thorbecke zoo'n byzonder groot staatsman was, en van hèm is immers de zotte kieswet, z'n hoofdwerk? Schreef ik niet voor vele jaren, dat de staatsinrichting ellendig was? Toen werd ik verketterd. Waarom nú niet gewezen op m'n waarschuwingen? | |
[pagina 560]
| |
Met de Indische zaken gaat het evenzoo. ‘Lebak is 'n woesteny. Geheele dorpen zijn er uitgestorven.’ Zoo schryven de Indische bladen. Zou 't niet haast tyd worden (na 25 jaren) openlyk te erkennen dat ik by tyds gewaarschuwd heb? Of ze nu ('s) JacobGa naar eind10.... of Isaschar benoemen, baat niets. Maar ik zal nu zwygen over 'tgeen er gedaan behoorde te worden. Kan ik 't helpen dat Recht doen, goede (eenig-goede) politiek, en... myn belang identisch zyn? - [....] Het ophemelen van (den ‘faiseur’) Ebers heeft me vreeselyk geërgerd. Ook Vosm. maakte zich daaraan schuldig. Ik las z'n ‘Homo Sum’, 'n modern fransch romannetje, invitā MinervāGa naar eind11. alleronhandigst in de spelonken van den Sinaï gewrongen. De Egyptologie is pover, neen: valsch. De helden en heldinnen vliegen den berg op en af naar Alexandrië alsof die stad 'n herberg was, even om den hoek. Ik betwyfel of E. de plaatsen, die hy z.g.n. beschryft, gezien heeft. Schoenriemen van palmschors e.d., of zoo iets. En zyn schryfmanier!... 't Is min! [....] Ebers' ‘Eine Frage’ vind ik zeer mooi. D. i.: het is een kunstig stukje. En de krulletjes die dáárin voorkomen, hooren by 't genre. Het is geen d'emblée-stylGa naar eind12., maar een ‘in den trant van’... en heeft al de verdienste van la difficulté vaincueGa naar eind13.. Iets als Vosmaers Londinias. - [....] Ik las dezer dagen Daudets NababGa naar eind14.. Van m'n tegeningenomenheid (veroorzaakt door Ten Brinks ophemelary) was ik reeds eenigszins genezen door de schoone gedeelten van Les Rois en Exil en, hoezeer ik telkens moeite had den tegenzin te overwinnen dien z'n ongelukkige schryfmanier me veroorzaakt, moet ik erkennen dat de karakterschildering van de hoofdpersonen in dat boek me weer uitstekend voorkomt. Het portret van den Nabab verdient 'n plaats naast de Gervaise uit den AssommoirGa naar eind15.. Telkens riep ik uit: Wat 'n talent! En telkens ook: Hoe is 't mogelyk dat menschen, die zoo fyn psychologisch 'n zielesgeschiedenis weten te ontwikkelen, zoo slecht schryven! - Want slecht geschreven is 't boek! Vraagt ge toelichting van dit barre vonnis, gaarne! Maar voor 't oogenblik moet ik me bepalen tot den gunstigen indruk, dien de hoofdzaak op my maakt... Een beetje uitweiding is hier noodig. Myn oordeel over verreweg 't meeste dat litteratuur heet, is zeer ongunstig. Ik voel dat de | |
[pagina 561]
| |
voortdurende uiting van dien indruk me blootstelt aan de verdenking van afgunst. Welnu, dat is ongegrond. Ik ben bly als ik iets lees, dat me voorkomt schoon te zyn, en daarby leg ik me de vraag voor: ‘zou jy dat kunnen?’ Bij 't analyseeren der zielsgeschiedenis van: Gervaise ‘de Koningin’ in ‘Les Rois’ ‘den Nabab’ moet ik op die vraag antwoorden: Neen! Dan ga ik aan 't zoeken naar de oorzaken van die onmacht, en ik verzeker u dat daaronder 'n groote rol wordt gespeeld door de eigenschappen van ons kleinlandsch publiek. Tot het vervaardigen van 'n kunstwerk, neen, tot het doen slagen, zyn zekere fouten noodig... Die uitdrukking bevalt me niet, en 't is de vraag of ik haar verbeteren kan. Misschien moet ik zeggen: de auteur moet er op kunnen rekenen dat men ter wille van de hoofdzaak, zekere fouten over 't hoofd zal zien. Hierop nu is kans voor iemand, die de wereld tot auditorium heeft, niet voor 'n schryver in Holland. Met drama's is 't ook zoo. Verander namen en toestanden der Scribe'scheGa naar eind16. stukken, hollandiseer ze - geen directie zou ze opvoeren. En dat ‘hollandiseeren’ is makkelyker gezegd dan gedaan, vooral wanneer we verder gaan, en zonder vreemd model slechts de soort der buitenlandsche litteratuur zouden willen navolgen. Daartoe levert ons land geen bruikbare typen. Niet bruikbaar, bedoel ik, voor artistieke behandeling, omdat er niet kan worden gerekend op artistieke opvatting. Daudet kan (en gewis dikwyls ten... onrechte) zeggen: ‘le Parisien est...’Ga naar eind17. ‘De schryver te Ilpendam kan niet zeggen: ‘de Ilpendammer is...’ Niet omdat de dorpeling niet even goed z'n eigenaardigheden heeft als de Paryzenaar, maar omdat het typiseeren van leden eener kleine gemeente tot schotschriften maakt wat - toegepast op grooter schaal - doorgaat voor tableau de moeurs.Ga naar eind18. Neem eens aan dat ik - stel met groot talent - een Indischen rykworder schetste, die met z'n geld zich invloed weet te bezorgen. Zou niet dat werk terstond in de goot vallen van schandaal-polemiek? Zou 't my mogelyk zyn den schyn te ontgaan dat ik* * * had willen aanvallen? Maar, zegt ge, tegen zulk naar beneden | |
[pagina 562]
| |
halen van z'n werk heeft ook Daudet te stryden. [Blykens z'n voorberichtje, waarin hy zich daartegen verdedigt.] O ja, maar de aanval doodt z'n boek niet als kunstwerk. Integendeel. Zyn lezers in Europa en Amerika vinden 't aardig de goed geïnformeerden uit te hangen door te verzekeren dat Mora de Duc de Morny is en Felicia Ruys, Sarah Bernhardt. Het aantal individuen die (byv. in Frankryk) zekere soort vertegenwoordigen, is groot. De artist neemt van ieder model iets en schept daaruit z'n type. Waar nu, zooals by ons, 't aantal representanten van 'n richting zeer klein is, waar men door penurie van modellen genoodzaakt is denzelfden man te laten poseeren voor kop, schouders, borst, armen, handen, buik, beenen, gang, kleeding, taal, accent, voor... alles, wordt de type een portret en 't kunstwerk 'n (meestal beleedigende) fotografie. ‘Maar... dan zou ik voorbedachtelijk afwyken van dat model,’ hoor ik zeggen. Ei! Het geloof aan identificatie gaat zóó ver, dat men dan weer dat afwyken zou aanrekenen als fout en als wapen tegen de strekking van 't geheel. - [....] By 't kiezen van algemeen menschelyke onderwerpen [geef toe dat dit op zichzelf al heel nadeeling werkt op ruimte van keus en actualiteit] blyft de belemmering der kleinlandsche opvatting bestaan... Men eischt tegelykertyd burgerlyk-realistische èn kunst-waarheid, en dit gaat niet! Ze begrypen niet het onderscheid tusschen 'n fotografischen afdruk en 'n zielkundig uitgewerkt portret. En wie in kunstrealisme toegeeft (iets geheel anders dan deurwaarders-stiptheid!) wordt voor triviaal uitgescholden. (Meen niet dat ik hier aan de bestryders van Zola denk. Die kwestie is anders en ik behandel haar hier niet). Myn ‘Mama, dat is ondeugend’Ga naar eind20. uit Vorstenschool heb ik hooren afkeuren. ‘Zoo spreekt geen koningin!’ beweren ze, en begrypen niet, dat ik juist dien eenvoud noodig had als repoussoirGa naar eind19. van Louises hoogvliegen. (‘Repoussoir’ is onjuist. Louises eenvoud en haar hooge levensopvatting zijn identiek). (...) |
|