Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[11 december 1880
| |
[pagina 550]
| |
ventijd - hij is bij mij nooit verder gekomen dan tot halverwege het 3de hoofdstuk: ‘Het tournooi te Haarlem’ - moest ik gaan zitten om un voyage par merGa naar eind4. te beschrijven aan dien vervloekten homme âgé que je respectais... Ja, ik denk dat het daarvan komt, wanneer ik let op de ergernis, waarmede die twee enkele woorden: style épistolaire mij vervullen, nu nog, zoovele jaren later. Welnu, ik schrijf U ditmaal, omdat ik u iets te vragen heb en Gij leest mijn brief en denkt geen kwaad van me, - is dat afgesproken? Tegen het laatst der volgende week trek ik naar het Zuiden om relaties aan te knoopen met de Vlaamsche broeders voor een hier op te richten litterarisch blad. Een dergenen, met wie ik, ook om andere redenen, gaarne in kennis zou komen, is Uw oude vriend De Geyter. Ik kan hier genoeg introducties voor hem krijgen, maar zoo mogelijk zou ik er liefst een van u hebben. Weet hij dat ik mij tot Uw vrienden mag rekenen, dan kan hij ten naastenbij, althans en grosGa naar eind5., beseffen welk vleesch hij aan mij in de kuip heeft en dit zou mij, met mijn doel voor oogen zeer welkom zijn. Een introductie van den een of anderen litterarischen vriend uit Den Haag, die vertelt, dat ik ‘aardig schrijf’ is mij niets waard. Wilt Ge mij helpen aan een briefje, dat ik mede kan nemen? Merci d'avanceGa naar eind6., want ik vertrouw, dat Ge het wel zult willen doen. Van Vosmaer hoorde ik onlangs, dat Ge een gunstig oordeel hadt over mijn studie van den ouden Dumas als een der hoofden van de romantiek, (waarop deze week het vervolg komt.) Uit de door U gebezigde uitdrukkingen zag ik Goddank! dat ik mij toch niet geheel te vergeefs moeite geef. Ik streef zoozeer naar stiptheid en eerlijkheid in het oordeelen, het kost mij zooveel moeite om onbevangen te zijn, om te zorgen dat er niets staat tusschen mij en hetgeen ik bestudeer, dat ik innerlijk vernijnig word, wanneer ze mij, zooals mij herhaaldelijk gebeurd is, naar aanleiding van zulk een stuk, complimenteeren... over mijn stijl! Spanje in en krijg zoo'n blijk van waardeering! Het blijft altijd het zelfde, 't is Uw oude droevige klacht, beste meester! - men let er slechts op of ge ‘mooi’ schrijft, of ge de woorden-kraaltjes tot fraaie zinnetjes aaneenrijgt. Zeker, ik houd van een schoonen vorm; slordigheid is mij widerwärtigGa naar eind7., maar dat eeuwige blijven hangen aan den vorm, dat veronachtzamen van hetgeen er achter steekt, het is verdrietig! Aardig, of liever neen, treurig is het, maar opmer- | |
[pagina 551]
| |
kelijk; ieder, die naar waarheid zoekt, heeft die zelfde grief, uit die zelfde klacht. Het was mij uit het hart geschreven wat ik onlangs in een studie van Zola las. Ook hij klaagt: ‘Des mots, toujours des mots, toujours la rhétorique! Ils nu sauraient s'imaginer quelque chose derriére les mots, ces imbéciles.’Ga naar voetnoot* Gij hebt voor een paar maanden mijn ‘Zaak van Bouwens’Ga naar eind10. gelezen. Als dat stuk eenige verdienste heeft, dan moet die steken in het streven naar nauwkeurige karakterstudie. Te Parys spreek ik er Huët over, die mij zegt dat het goed opgezet, maar te brusk van slot was. De uitvoerige teekening van de nonna in den aanvang, met allerlei halftinten, stond volgens hem niet in verhouding tot het heftige slot, waar de hoofdfiguren, door slag op slag op elkander volgende tragische gebeurtenisen weggeruimd worden. Daar was geen harmonie in, het eerste gedeelte te breed voor het slot, of het slot te compact voor de eerste helft. Ik gaf het hem gaarne toe, maar deed hem opmerken dat ik een door mij waargenomen stuk werkelijkheid had willen teruggeven en geen vertellinkje verzonnen had, dat ik dus niet alles naar de geijkte kunstrecepten had kunnen klaar maken. Dit op die wijze getrouw teruggeven van werkelijkheid noemde Huët toen een gevaar, men verloor daardoor de eischen der kunst uit het oog, men doodde zóó de kunst. Zulke uitspraken maken mij kregelig. Ik geef meer om één bladzij, die getuigt van intelligente en nauwkeurige waarneming van het bestaande, dan om een boekdeel vol ‘Kunst’. Ik heb de kunst lief, maar zulke waarneming is mijn hoofddoel. Eerst de waarheid, het wezen, dan de vorm, en als de eischen van den vorm met die waarheid in conflict komen, voort dan met dien vorm! A propos, wat denken Mevrouw en Gy zelf van Vosmaer's Amazone?Ga naar eind11. Voor mij is dit nagenoeg geheel een werk van ‘vorm’. De opgevoerde menschen zijn abstracties, dragers van begrippen, zonder vleesch en bloed. Een roman in den gebruikelijken zin is het trouwens niet; ik beschouw 't als een gedialogiseerd résumé | |
[pagina 552]
| |
van Vosmaer's aesthetiek. Pijnlijk heeft mij daarin aangedaan de oppervlakkigheid, waarmede sommige, hem persoonlijk tegenstaande levensbeschouwingen worden besproken. Wat Vosmaer van pessimisme en materialisme zegt of door zijn Italiaansch-Hollandsche spreekbuizen te hooren geeft, is eenvoudig onzin. En dat spijt me van hem, hij is te goed om zich intellectueel zoó te verlagen. Ik ben zeer nieuwgierig naar Uw beider indrukken. Na de Amazone gelezen te hebben, ben ik tot mijn verkwikking eenige van Zola's studiën gaan lezen. De goede Vosmaer zou gruwen van deze verklaring, maar waar is ze! Men heeft den eerlijken, moedigen en schranderen Zola bij u belasterd, - Gy herinnert U zeker nog wel, dat ik U 't zelfde in den zomer, te Geisenheim mondeling ook zeide. Het is waar, hij heeft vaak gefaald, door overdrijving der in den grond juiste begrippen, waarvan hij uitgaat. Hij is in meer dan één opzicht, verschwenderischGa naar eind8. geweest. Hij heeft telkens terugkeerende beschrijvingen geleverd, die pyramidaalGa naar eind9. vervelend worden. Hij heeft vuiligheden uitgeplozen, met meer nadruk misschien dan voor zijn doel noodig was, zeg ik, want het kan zijn, dat hij gelijk had; maar in elk geval werd hij stuitend. Goed, alles toegestemd, maar is dat dan alles wat er van den moedigen waarheidzoeker te zeggen valt? Men verkiest zijn doel maar niet te begrijpen: ‘Depuis plus de dix ans, je répète les mêmes choses’, schrijft hij, ‘et je dois vraiment m'exprimer bien mal, car ils sont encore rares ceux qui consentent à lire blanc quand j'ai écrit blanc. Quatre vingt dix neuf personnes sur cent s' obstinent à lire noir. Je ne prononcerai pas les grots mots de bêtise et de mauvaise foi. Mettons qu'il y ait là un phénomène de la vue.’Ga naar voetnoot* Dat zijn woorden, waarvan Gij de smart moet gevoelen, zooals slechts weinigen dat kunnen. Gij weet wat het te zeggen heeft, wanneer men U niet verstaan wil. Ik, ik houd veel van Zola! - | |
[pagina 553]
| |
In Januari zien we U hier, heb ik in de kranten gelezen. Dat doet mij groot genoegen; ik zou u gaarne weder eens de hand drukken. Maakt Gij het allen wel? Ik hoop zoo. Bij ons is alles in orde. Wij wonen weêr hier sedert twee maanden of daaromtrent. Te Parijs heb ik veel gestudeerd buiten de boeken; de zeven weken, die ik er doorbracht, zijn vruchtbaar geweest voor mijn geest. Maar 't is hier rustiger om te werken. Tot ziens beste Dek, mijn hartelijke groeten aan Mevrouw en vriendje Wouter. Ook mijn vrouw laat u zeer groeten en hoopt in Januari met u kennis te maken... En ik zou de goede Kätchen bijna vergeten. Freundlichen Grusz! Geloof mij den Uwen G. Valette |
|