Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 515]
| |
Geisenheim a/R 19 Okt 1880 beste Vitus! Dank voor Uw bezending van - dezer (ik weet den datum niet want Mies heeft het briefje opgeborgen en ik zit alleen). Dank bovenal voor Uw hartelyke trouw. En dat ge my m'n zwygen niet kwalyk neemt! Zeker heb ik U dikwyls verzocht, daarmee genoegen te nemen, en dit doet ge, o ja, maar toch is 't me drukkend dat m'n vrienden niets aan me hebben. Dit kan niet anders! Ik ben als 'n zwaargekwetste dien 't vertellen hoe 't hem gaat, zwaar valt. En altyd kwelt me de vrees dat men my verdenkt van zwaartillendheid of (erger nog) van koketteeren met verdriet, iets waaraan ik juist zoo'n hekel heb. En zelfs naar heel gewonen maatstaf te oordeelen, er is iets onbeleefds in altyd te seuren over eigen smart, alsof anderen niet óók hun verdriet hadden dat de moeite van 't notitie-nemen waard was! Beste Bruinsma, er rusten 'n paar kwellende servitutenGa naar eind1. op m'n gemoed die niet opteheffen zyn. Sedert jaren lyd ik door de verhouding met m'n kinderen. Nonni die overigens in gewonen zin goed en lief is, heb ik gaandeweg van my zien vervreemden. Ze kent me niet. Al m'n pogingen om haar by me te krygen en te houden (sedert jaren!) zyn mislukt. Men had haar tegen Mimi opgezet, en bovendien haar zoogenaamd toewyden aan de Kunst gaf haar reeds als kind van 15, 16 jaar 'n begeerteGa naar eind2. naar valsche onafhankelykheid. Ik voelde dat ze my aanzag voor 'n onontwikkelde noordsche barbaar als ik niet in verrukking was over de zotte poppetjes van Rafael of de ellendige geestelooze rymelary van Dante. Voor eenige weken is ze getrouwd, en alle mogelykheid tot hartelyke toenadering is nu afgesneden. Daar er voor de wet myn toestemming noodig was, heb ik die om onnodige moeite en omslag te vermyden, gegeven. Maar ik schreef er by dat ik overigens geen deel nam in die zaak. Ik heb niet de minste reden iets ongunstigs te denken over dien | |
[pagina 516]
| |
heer Bassani (zoo heet haar man. Hy is Dr in de natuurkunde aan de hoogeschool te Padua. Of-i eigenlyk ‘professor’ is, weet ik niet. Maar dat's byzaak.) doch daar ik hem niet ken, is 't my onmogelyk hem optenemen in m'n intimiteit. Me dunkt elk volwassen meisje heeft het recht te beschikken over haar ‘hart & hand’ zooals dat heet, maar de niet minder volwassen vader moet weten of-i 'n wild vreemde verkiest aantenemen als (schoon)zoon. Gy, en zelfs minder intieme vrienden, staan me nader dan die m'nheer Bassani! Karakteristiek was de wyze waarop m'n toestemming gevraagd werd. Voor 't ‘matrimonio progettato’Ga naar eind3. stond er. Ik antwoordde aan Nonni dat er geen toestemmen of goedkeuren meer te pas kwam als de zaak reeds beklonken was (progettato) buiten my om. Toch is in zekeren zin my nu dat huwelyk my welkom. Het zet 'n zegel op de definitieve vervreemding en veritaliaansching van m'n kind, en bevrydt my van 't voortdurend vergeefs pogen daaraan 'n eind te maken. Ik had nonni zeer lief, en 't is 'n ware amputatie. De verhouding is nu beter omschreven, en m'n smartelyk gewurm ten haren opzichte heeft 'n eind. Kon ik dat ook van m'n zoon zeggen! Loodzwaar drukt me die jongen op m'n gemoed en daarvan is geen eind te voorzien. Sedert 12 jaren reeds neem ik geen brief of courant op zonder angst. Ik wist dat hy (door 'n hersenfout?) tot het slechtste in staat was, waarvan dan ook gedurig de bewyzen tot my kwamen. Eerst sedert 'n paar jaar gaf ik hier en daar lucht aan m'n angst. Het moest wel, als ik te vreezen had dat-i zichGa naar eind4. op nieuw ergens had ingedrongen om te eindigen met bedrog, meestal ten mynen koste. Hy laat zich door niets binden of terughouden, noch door gronden van eer en karakter, noch zelfs door z'n eigen belang. Vermaningen die op zedelyke verplichtingen doelen, vindt hy belachelyk. Toch hoorde hy my als ik in dien geest tot hem sprak met nagemaakte onderdanigheid aan, maar ik wist dat-i dan by zichzelf dacht: wat zanik je! En, waar hy 't plaatsen kon, blufte hy op die ongevoeligheid en gaf ze voor 'n soort van stoïcynsche wysbegeerte uit. Kortom, er was niets aan te doen! Denk niet dat ik ligtvaardig tot deze konklusie kwam. Sommigen die een en ander van m'n getob wisten, meenden dat ik te goedig was, en te lang me foppen liet. Dit was 't geval niet, maar ik zag vreeselyk op | |
[pagina 517]
| |
tegen de erkenning dat er niets met hem aantevangen was, en liever hield ik wat langer vol met zachtheid, dan dat ik me blootstelde aan 't zelfverwyt hem verbitterd te hebben door strengheid. Ik heb dan ook tal van brieven (o, dozynen!) waarin hy z'n dankbaarheid betuigt, en beterschap belooft. Ook aangaande Mimi was hy onuitputtelyk in lof over de wyze waarop zy hem behandeld had. Maar zulke woorden kostten hem niets, en wy wisten dat niets hem weerhield ons op de ellendigste wys te lasteren. En dit deed hy niet alleen om zich hier of daar intedringen, maar zelfs eenvoudig om 'n praatje te maken als-i menschen vond die er naar luisteren wilden. In den Haag wist hy zich vrienden te maken door zich voortedoen als myn tegenstander, en ter zelfder tyd schreef hy my allerhartelykste brieven. Toen hy ons te Wiesbaden verliet zonder eenige andere reden dan dat hem de gezette studie niet beviel waaraan ik hem houden wilde, liet hy een brief achter waarin hy ons bedankte voor de ‘engelachtige’ behandeling. Den volgenden dag kwam my een brief uit Italie in handen waaruit me bleek dat-i geld had gevraagd om ons te kunnen verlaten omdat hy 't niet kon uithouden by ‘de plaatsvervangster zyner lieve moeder en by een vader die hem altyd scènes maakte.’ Dat zyn moeder lief en goed was, was waar, doch in zyn mond klonk 't afschuwelyk daar hy haar altyd bedroog. En wat de ‘scènes’ aangaat die ik hem maakte, slechts tweemaal heb ik hem streng toegesproken voornamelyk naar aanleiding van brieven uit Venetie waarin ik werd aangesproken over nog àndere vuile zaken dan die hy zelf my wel had moeten bekennen. Dat weigeren om Mimi te beschouwen als ‘plaatsvervangster van z'n moeder’ had niet den minsten grond. Zy poseerde in 't minst niet als stiefmoeder. En ze had hem nooit anders dan goed gedaan. Dat ‘remplaçante de ma chère mère’ Ga naar eind5. had hy (en Nonni ook) zich in Italie laten opdringen als gebruikelyke boekenfraze. Ook geneerden zy zich niet (Nonni evenmin als Eduard!) telkens de hulp van Mimi interoepen als ze 't een of ander noodig hadden, waaraan Mimi byna altyd meer gehoor gaf dan ik goed vond. Nooit oogsteGa naar eind6. zy iets anders in dan laster. - Na zeer dikwyls herhaalde pogingen heb ik ten laatste de hoop om van Eduard iets te maken, moeten opgeven. Hy putte my moreel en finantieel uit. Toch bleef ik 't oog op hem houden door | |
[pagina 518]
| |
bemiddeling van de h.h. Van der Hoeven en Buys te Rotterdam die hem in hun zaak wilden plaatsen. (Kunsthandel en wetenschappelyk museum.) Hoe ook door my gewaarschuwd hem nooit in iets te vertrouwen, hebben die heeren hem op reis gezonden naar Italie, om inkoopen te doen. Ik schreef hun terstond dat zy er berouw van zouden hebben, en de uitslag was weer 't oude. Met krankzinnig-slechte domheid gaf hy op, inkoopen gedaan te hebben van schilderyen die niet bestonden, &c &c. Toch durfde hy weer thuis komen! Maar toen ze hem de bewyzen van zijn plompe bedriegeryen voorlegden, liep hy weg, niemand wist waarheen. En dit weet ik nog niet! Maar die onwetendheid van z'n verblyf heeft my sedert eenige weken weer bittere angst berokkend! Toen ik in de couranten het verslag las van den moord te s'Hage, troffen my eenige byzonderheden die me schenen heentewyzen naar m'n ontaarde zoon. Die byzonderheden waren velen - ik zal ze maar niet opnoemen. Nog is my de samenloop van teekenen die my aan hèm moesten doen denken, raadselachtig, al schynt er nu te blyken dat de dader van dat gruwelstuk een ander is, en al magGa naar eind7. ik nu gelooven dat die De J.Ga naar eind8. geen medeplichtigen had, zooals nu de couranten beweren te weten! Mocht het waar zyn! Heelemaal gerust ben ik nog niet! Mimi trachtte m'n vreeselyke vermoedens te ontzenuwen, maar toen wy 't fac simile van den moordbrief in handen kregen, ontzonk ook háár de moed, en wy twyfelden niet meer. Begryp eens dien toestand! Meer dood dan levend ging ik oogenblikkelyk naar den Haag. Ik meldde my by 't gerecht aan, en die heeren stelden my gerust. Juist 'n paar uren voor m'n komst had die De J bekend de schryver van den brief te zyn. Die heeren (prok. generaal, offr van Justitie en Hoofdkommissaris van Politie die allen by een waren) hadden zeker medelyden met den angst dien ik had doorgestaan, en beyverden zich my met die voorloopige bekentenis van De J. gerust te stellen. Welnu, ik zweeg en wou me niet krimineeler toonen dan de Justitie-zelf, maar volkomen overtuigd was ik niet! Reeds vóór 't zien van dat fac-simile waren myn vermoedens ontstaan, en de toevallige overeenstemming van 't schrift was de hoofdoorzaak van myn vermoeden niet! En m'n onrust bleef voortduren, | |
[pagina 519]
| |
ook nadat die De J. bekend heeft de eenige dader te zyn. Spaar my de uitlegging. Nog heden ben ik niet volkomen gerust, en zal 't niet zyn voor ik bewyzen heb dat m'n zoon zich op den dag van den moord niet in Holland bevond! In de bekentenis van De J. (voor zoo ver die my uit gebrekkige krantenberichten bekend is) zyn tegenstrydigheden. Ik heb nu geen lust ze optegeven. Eerst voor drie dagen schreef ik aan Nonni over de zaak. Zoolang mogelyk wilde ik haar de akeligheid van 't vermoeden sparen. Maar ten-laatste moest ik wel. Ik vraag haar of ze my 't adres van haar broêr kan opgeven, en vooral of ze weet waar hy zich den 23 Septr bevonden heeft? Maar ik betwyfel zeer of ze my licht geven kan. De heer Van der Hoeven beweert dat hy onmogelyk in Holland kan geweest zyn, dewyl hy (V.D.H) 't anders door z'n vele relatien oogenblikkelyk zou geweten hebben. V.D.H, gist dat-i in Italie is en wel in 'n klooster! Dit vermoeden is gegrond op zekere neiging tot geloovery en misticismus die hy by Eduard bespeurd heeft. En dat-i reeds eenmaal in 'n klooster geweest is, heeft hy zelf verteld. Maar dat had ik opgenomen als pronken met excentriciteit. V.D.H. (dien hy meer vertelde dan my) zegt uitdrukkelyk dat-i, te midden van z'n ellendig gedrag, sterk aan geloof deed, en bepaaldelyk aan katholicismus! - Wat ik sedert de laatste weken geleden heb, is niet te beschryven! Maar iets vreemds zyn me zulke angsten niet. Zooals ik u in 't begin van dezen brief zeide: sedert 10 of 12 jaren wist ik wat my van m'n zoon te wachten stond. De beschryving van z'n karakter (of van z'n gebrek aan karakter) zou me nu te ver leiden. Genoeg dat hy 'n fout (in de hersens?) heeft die hem belet onderscheid te voelen tusschen goed en kwaad. Hy is in 't zedelyke kleurenblind. Ware z'n krankzinnigheid maar van een aard dat daardoor de verantwoordelykheid voor z'n handelingen werd opgeheven, doch dit is, in gewonen zin gesproken, 't geval niet! (Wel van 'n zeer hoog wysgeerig standpunt, misschien). By al z'n domme slechtheid, heeft hy eigenschappen die hem doen aanzien voor byzonder knap. Zóó dacht men dan ook over hem in 't niet zeer menschkundig Italie. De konsul te Venetie roemde, in z'n klaagbrieven over z'n gedrag, z'n ‘talenten’. Dit was zeer verkeerd gezien, en de gemakkelykheid waarmee hy in Italie slaagde in 't bedriegen van byna ieder met wien hy in aanraking kwam, heeft | |
[pagina 520]
| |
hem geen goed gedaan. Hy weet een en ander in zekere takken van wetenschap dat anders aan leeken onbekend is, en hiervan maakt hy misbruik om kortzichtigen te bedriegen, maar intelligent is hy niet. Z'n slechte daden zyn gewoonlyk kinderachtig dom opgezet. (Wat ook by dat voorval in den Haag 't geval is. Waar ter wereld had die De Jong 75 bankbr.n van f 1000 willen wisselen zonder in 't oog te loopen? Hoe had hy 't bezit van dat geld gejustificeerd? Wat zou hy gedaan hebben met het kind (dat hem kende!) als de zaak naar z'n wensch was afgeloopen? Hoe kòn die naar z'n wensch afloopen, daar-i niet eens gezorgd had dat de vader den moordbrief by-tyds in handen had? Uit dit alles blykt weer dat slechtheid en domheid identisch zyn. En dit blyft waar, ook al gelukt zoo'n schelmstuk! Wat 'n besef zou de dader levenslang by zich omdragen! Nu basta over die treurige zaak! Schokken als die welke ik de laatste weken ondergaan heb komen niet dikwyls voor, maar wèl drukken my sedert jaren aandoeningen van gelyken aard. En ziedaar de oorzaak van m'n zwygen. Het ergste is dat de gemoedsstemming die uit zulke dingen voortvloeit zoo nadeelig werkt op m'n publiek leven! M'n Ideen dragen overal sporen van verdriet dat me belemmert in m'n werk, en ik kan berekenen dat veel lezers zulke passages voor schryverskunstjes houden. Dat ik verdrietig ben over den loop der publieke zaak zal ik U wel niet behoeven te zeggen! Meen niet dat ik graag genoemd word, o neen. Maar na alles dat er sedert 20 jaar in Holland op publiek terrein geschiedde, is 't pynlyk voor my dat men byna algemeen affekteert my te ignoreeren. Dit geldt byna voor alle zaken die tegenwoordig aan de orde zyn, groote en kleinere. Telkens ben ik wel gedwongen by 't lezen van wyshedens over indische zaken, grondwet, verkiezingen, (nagemaakt) liberalismus, atjehsche oorlog, geloovery &c &c by mezelf te mompelen: ‘maar menschen, dit heb ik immers gezegd in 60, 61, 62 etc.’ ‘Mompelen’ ja. Want het lucht geven aan m'n grief zou me blootstellen aan 't belachelyk-makend: ‘eh! kyk, hy wil dat men van hem spreekt!’ Wat myn smaak aangaat, leid ik 't liefst 'n vergeten leven, maar die opzettelyke verzwyging van m'n naam is 'n blyk van oneerlykheid die onbestaanbaar is met ernstige pogingen tot verbetering. En dàt smart me. - | |
[pagina 521]
| |
Ik waardeer uw dapper vechten tegen de kwakzalvers, beste kerel, maar de oprechtheid gebiedt me u te vragen of ge den stryd niet ook jegens zulke kwakzalvers moest voeren die gedekt zyn door 'n akademisch diploom! Ik ben in staat u kurieuze voorbeelden te leveren van onkunde (of verregaande slordigheid) van fakulteits mannen. Moet ge die heeren met rust laten om te beletten dat òngediplomeerde schelmen munt zouden slaan uit het aanvallen der gegradueerden? Wel mogelyk. Maar, eilieve, ze slaan ook munt uit het niet-genezen van zooveel patienten die 'n behoorlyken dokter raadpleegden. Sedert lang had ik u hierover willen schryven, maar telkens komt er wat tusschen, en dan roep ik mezelf 't gewone: ‘later, later!’ toe. Ik heb wel 100 dingen van dien aard op m'n agenda staan, maar 't schynt dat de stoornis eindeloos moet wezen. Daar zit ik nu ook weer in m'n maag met 'n zaak van geheel anderen aard-iets dat heel mooi en goed lykt, en toch, wèl beschouwd, me ongewenscht is. Verbeelje, voor 'n half jaar kregen we bezoek van 'n vriend, 'n hartelyke beste kerel, die ons geld aanbood om 'n huisje te koopen. De rente zou minder bedragen dan nu onze huur. Door 'n samenloop van omstandigheden (en stemmingen!) heb ik dat aangenomen, en nu zie ik zeer op tegen de gevolgen. 't Bedoelde huis moet om bewoonbaar te zyn, vertimmerd worden en bovendien - och, spaar me de wydloopige uitlegging. Ik wou dat de zaak niet gebeurd was. Doe me 't genoegen hierop niet te doelen. Mies is zeer met de nieuwe woning ingenomen. (Wat me dan ook eigenlyk tot de zaak heeft doen besluiten) en ik wil haar genoegen niet bederven. Ze kan 20 jaar langer leven dan ik. Wat my betreft, ik zie niet in waarom ik liever elders dan hier zou begraven worden! Verhuizen is goed voor jong volkje! Ons adres blyft nog tot nà den winter: Geisenheim. Dag beste Vitus, wees met uw lieve Hilda heel hartelyk van ons gegroet! Onze kleine pleegman (nu 4 jaar 9 mnd.) is 'n bron van vreugd voor ons. Dag, beste V & H!
Hartelyk dank voor uw antw. over die kwaal van Nicht Stoffels!Ga naar eind9. 't Is kanker, helaas! |