Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdAan den ‘Oud Hellevoeter.’Die twee verstaan elkander niet beduidt in ons spraakgebruik: ze liggen overhoop, ze twisten, ze zijn oneenig. Dit is zeer goed gezegd, en wie de uitdrukking: elkander niet verstaan, 't eerst heeft gebezigd om tweedracht aan te duiden, was 'n denker. Er zou veel minder oneenigheid zijn, minder twist, ja zelfs minder vermeende ongelijkheid van gevoelen als... Multatuli. Nog één citaat uit Multatuli's werken wil ik voegen bij de woorden hierboven aangehaald: ‘Ik wenschte dat men goed las, dat men lezen leerde.’ Bij dien wensch sluit ik mij aan. Duid het mij niet ten kwade, geachte heer, wanneer ik met vrijmoedigheid er op wijs, dat uw schrijven overbodig ware geweest, althans indien ge nog wat anders op het oog hadt dan verzet aan te teekenen tegen mijn oordeel over de lezing op zichzelve beschouwd, wanneer de enkele regelen, die ik in mijnen brief van den 21sten Januari aan de bewuste lezing van Multatuli wijdde door u met kalmte waren in overweging genomen. Das kommt vom lesen! | |
[pagina 379]
| |
Maar al te dikwerf komt het voor, dat men menschen ontmoet, die geheel naar Multatuli's denkbeelden zich willen vervormen en inderdaad slechts caricaturen van den grooten denker zijn. In Byron's tijd nam men hetzelfde waar en ouden van dagen zullen zich nog herinneren, hoe de jongelieden toenmaals in den spiegel stonden, om te bestudeeren hoe Byron den lip krulde, hoe Byron het haar droeg...! Ook is het een erkende waarheid, dat steeds de volgelingen van groote schrijvers wèl er in slagen de gebreken van hunne meesters over te nemen, maar bijna nooit hun talenten, hun genie bezitten. Voorzoover ik weet heeft Multatuli nog geen schrijvende volgelingen gevonden. Wèl kan hij echter bogen op een aantal bewonderaars, die hunne bewondering zoo ver drijven, dat ze zelfs door zijne gebreken worden bekoord. Ze zijn het, die onwillens Multatuli meer dan de heftigsten zijner bestrijders doen dalen in het oog van velen: zij zijn de caricaturen van den dapperen strijder voor Indië's rechten. Zij willen ‘uitmiddelpuntig’ zijn en toch beheerscht het middelpunt: Multatuli al hun denken, al hun streven; zij willen de oogen openen en blijven blind voor Multatuli's gebreken; zij spotten met ‘Goddienarij’ en stellen den god Multatuli in de plaats! Het is dan ook een hachelijke onderneming met scholieren van Multatuli te strijden. Minstens even gemakkelijk gaat het een anti-revolutionair van overtuiging te doen veranderen, als een volgeling van Multatuli te bekeeren. Beiden zijn bekrompen naar den geest; beiden zijn middelpuntig. Gij echter Oud-Hellevoeter, behoort, hoop ik, nog niet tot de onredbaren. Uit uw schrijven, oud Hellevoeter, bleek mij, dat gij zijt een man van eer, minst genomen een man die er naar streeft, zijn tegenstander met waardigheid te behandelen. Ik roep U toe, begeef U niet op den weg van de Multatulianen die ik schetste. Gij vraagt: is het eene grieve ‘dat de entrée matig was gesteld?’ Ik antwoord: neen! Lees goed. Ik schreef in mijn brief van 21 Januari: ‘De entrée was zeer matig gesteld en het publiek derhalve vrij groot.’ Blijkt uit dien volzin, dat ik bezwaren maak tegen den geringen toegangsprijs? Dat ware al te dwaas. Ik verklaarde alleen, dat ik Multatuli ongaarne als voorlezer zag | |
[pagina 380]
| |
optreden en voeg gaarne bij die verklaring nog de verzekering, dat ik dezelfde meening zou toegedaan zijn, indien de toegangsprijs het tiendubbele hadde bedragen, omdat - gij vraagt naar argumenten en ik meen te kunnen volstaan met het herhalen van de argumenten, die ik in datzelfde schrijven van 21 Januari reeds aanvoerde - ‘ik in hem zoo gaarne ware blijven vereeren den bitteren philosoof, die komediespel verafschuwt.’ Als gij, zoek ik waarheid, doch ik vind haar niet in de gebaren die ik Multatuli zag maken, in de verontwaardiging over allerlei zaken van minder belang, welke door de ultra-Multatulianen in de zaal werd toegejuicht. Zijne monoloogen zijn niet bestudeerd, zegt ge. Welnu, ik ben van tegengestelde meening. In dat geschil zoude alleen Multatuli door eene oprechte verklaring kunnen beslissen. Ik houd voorts vol dat Multatuli geen voorlezer is. Toch aarzelde ik niet te verklaren, dat ‘zijne denkbeelden waren zooals ze een voorlezer betamen, d.w.z. verrassend en puntig.’ ‘Hoe heb ik het nu met u’, vraagt gij naar aanleiding van die beide uitingen: ‘wel een voorlezer, geen voorlezer??’ Die verlegenheid kommt alweer... vom lesen, want voor ieder die juist leest, is het duidelijk, dat beide uitingen als volgt kunnen worden geresumeerd: Multatuli is geen voorlezer, want hij wekt, zoodra hij het spreekgestoelte beklimt, weerzin. Zijn denkbeelden zijn zooals ze een voorlezer betamen; overigens mist hij alle eigenschappen, die in een voorlezer aantrekken.’ Nader kan ik deze laatste uitspraak argumenteeren: hij springt van den hak op den tak en boezemt zijn waarachtige vrienden (bijna alleen zij, die zijn waarachtige vrienden zijn, komen naar zijn lezingen luisteren) walging in, omdat zij, hem hoorende spreken, de ideale denkbeelden omtrent hem gekoesterd, als het ware voelen verdwijnen. Ik zeg zij; ik spreek in het meervoud, want ik sta in dat oordeel niet alleen, evenmin als gij in het uwe. ‘Zoodra men den mensch Multatuli voor zich ziet en bestudeerde gebaren waarneemt, wordt het dadelijk duidelijk hoe het komt, dat deze man zoovelen schokte zonder tot handelen te kunnen aansporen’, schreef ik. ‘Zal ik u zeggen waarom die man zoovelen schokte zonder tot handelen te kunnen aansporen?’ vraagt gij; ‘het is omdat maar weinigen den moed hebben om uitmiddelpuntig te zijn.’ Welnu, oud Hellevoeter, op dit bedekt verwijt | |
[pagina 381]
| |
heb ik slechts één antwoord: dien moed heb ik wel. Ik ben wèl in staat mij ‘te ontdoen van kleingeestigheden, die men slechts bij bevooroordeelde menschjes aantreft.’ Sta mij echter toe te gelooven dat gij u op dit oogenblik nog op een bevooroordeeld standpunt bevindt, op een standpunt dat voor mij reeds (zooals de Duitschers zeggen) tot het overwonnen standpunt behoort. Evenals gij, heb ik getrild van verontwaardiging toen ik den Max Havelaar las, evenals gij gevoelde ik mij medegesleept door de minnebrieven, evenals gij meende ik overtuigd te zijn door de schitterende ideeën, maar in mijn geest is reactie gevolgd toen ik den mensch Multatuli voor de vierde maal naar ik meen in mijn leven hoorde spreken. Toch gevoel ik voor Multatuli nog groote bewondering, maar eene van gansch anderen aard dan die welke mij vroeger beheerschte. Wat de ideeën betreft die hij met het uitsluitend doel om te vermaken, naar ik meen - op leesavonden ten beste geeft, ik noem ze... Droogstoppelachtig. Vergelijk maar de redeneeringen van Droogstoppel in den Max Havelaar met die van Multatuli op leesavonden! Met zekere voldoening wil ik er nog op wijzen, dat Multatuli zelf over zijn lezingen niet gunstiger dan ik zich heeft uitgelaten. Geldnood was het eenig argument waarmede hij zijn optreden verdedigde. Van het publiek, althans van het publiek dat mijn brieven leest - meen ik echter te mogen eischen dat het dat argument niet afdoende vindt. Het toone door slechte opkomst hoe het over Multatuli's lezingen denkt. Ik althans zal, zoover ik thans kan oordeelen, nimmer zijn lezingen weer bezoeken. Ik neem afscheid van u, Oud Hellevoeter. Lees goed, denk goed, wees niet langer middelpuntig! Met hoogachting, jan vlug. Rotterdam, 22 Febr. 1880.
De debatten over dit onderwerp sluiten wij hier mede. (Red.) |
|