Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Arrondissements nieuws.Enschede, 20 Februari. Dinsdag avond trad in de Beurs te Hengelo voor een zeer talrijk publiek Multatuli op met een voordracht over realisme en idealisme in levensopvatting. Zelf verklaarde de geachte spreker dat beide benamingen niets anders zijn dan woorden door de aanhangers van die twee richtingen in 't leven geroepen om een verschil van levensopvatting aan te duiden. Die afzondering, dat verschil bestaat echter in de werkelijkheid niet. De beste levensopvatting is die van waar te zijn. Het realisme houdt zich meer met zaken en feiten, met de werkelijkheid bezig, terwijl het idealisme meer aan beelden, denkbeelden, gedachten hecht. Eene scherpe lijn te trekken is niet mogelijk, aangezien beide niet gescheiden kunnen worden. Spreker helderde dit met voorbeelden uit de geschiedenis der menschheid op, hoewel hij voorop stelde, dat voorbeelden niet regtstreeks als bewijsvoering kunnen gelden. De Grieken houdt men voor het meest idealistische volk der oudheid, men treft daar eene rijke mythologie aan, die alles vergeestelijkte; toch waren diezelfde Grieken zoo realistisch mogelijk; de goden, waarmede zij den Olympus bevolkten, waren alledaagsche wezens, zeer realistisch voorwaar, ja soms zeer verre beneden het gewone. Het schoone werd gerealiseerd, de beide richtingen smolten ineen. Ook de schrijvers der Bijbelboeken hebben idealisme en realisme door elkander gemengd, zij waren menschen, die hun ideeën hebben laten werken. Ook bij de hooge roeping en grootsche taak, die zij zich voorstelden, konden zij het realisme niet ontwijken, maar dat wilden zij ook niet. De natuur der dingen, de natuur der sagen en legenden, hebben zij bespied en daaruit opgemaakt, hoe het kan geweest zijn. Jezus, de edelste figuur had ook de edelste voorstelling van het idealisme; bij hem was gelijkheid voor de wet, waren allen kinderen van denzelfden hemels- | |
[pagina 365]
| |
chen Vader. Toch treffen wij ook bij hem een realisme aan; zijne schoonste gelijkenissen waren aan de natuur ontleend. De heros der literatuur, de groote Shakespeare neemt het onderscheid tusschen beiden niet aan; realisme en idealisme worden niet afgebeeld in vakjes zooals schelpen in de kast van een museum. In de natuur der dingen wordt die conventioneele afscheiding niet ontmoet. De schoone schilderij van Israëls ‘Na den storm’ getuigt, hoe deze kunstenaar dit uitnemend heeft begrepen. Het geldt hier de wijze hoe de kunstenaar gedacht en gevoeld heeft. De schilderij stelt voor eene visschershut, een net, het strand, in het vertrek schoorsteentegeltjes; natuurlijk is dit realistisch. Men ziet eene geopende deur en daarin eene jonge vrouw, leunende aan eene post, zij staart in de verte, tuurt naar een bepaald punt; het is wel te gissen, wat zij zoekt; haar man is met de kameraden ter vischvangst uitgegaan, een zware storm breekt los, de storm is bedaard, de kameraden zijn teruggekeerd, haar man niet, zij tuurt naar de hulk, nog is de arme vrouw niet verlamd door wanhoop. En verder eene oude vrouw, zij tuurt niet naar zee, zij weet het, met zulk een zwaren storm vindt menigeen zijn graf in de golven: hier past niet anders dan lijdelijk berusten. Dit alles is idealistisch, maar nu verder een knaap van 5 jaren voor een bord vol pap, die lust hij wel, toch steekt hij er de hand niet naar uit, moeder heeft verdriet, al begrijpt hij 't ook niet, straks zal hij misschien huilen, als moeder van zich zelve valt, maar de melk lacht hem aan en hij begint smakelijk te eten. De schilder heeft een greep gedaan in 't werkelijke leven en dat op doek getooverd. Het komt alles aan op de vraag uit welk oogpunt men het leven moet beschouwen en voorts de woorden realisme en idealisme hebben kracht van wet verkregen sedert zij van den kansel en katheder gebruikt worden vooral ook bij personen die als kunstbeschouwers en recensenten optreden. De fout schuilt in een speciale opvatting; men verwijdert zich van eene algemeene levensrichting. 't Verschil van Jan Steen en Rafaël ligt niet in levensrichting maar in kunstrichting. De vraag: wat is waarheid? behoort alles beheerschend te zijn. De subjektieve opvatting en uitspraak brengt ons geen stap verder. De natuur moet men waarnemen, de | |
[pagina 366]
| |
feiten opmerken om zoo beide te doorgronden. Wij moeten ideale realisten zijn die het realisme aandurven en reële idealisten, die iedere edele gedachten aangrijpen, die bedenken dat leugen uit den booze is en die weten dat, wat niet goed is, strijdt met het gezond verstand. Door eene valsche opvatting der woorden wordt een valsch realisme en een valsch idealisme geboren. Het ideale wordt bij het eerste te zeer uit het oog verloren, terwijl de idealist aan het euvel mank gaat, dat hij laag neerziet op het realistische. Op 't gebied van letterkunde, schilderkunst en staathuishoudkunde speelt het valsche realisme soms eene treurige rol. Men mag niet uit het oog verliezen, dat het menschelijk gemoed ook eene zaak is en wel eene zeer belangrijke. De ware realist houdt rekening met het idealisme; terwijl de valsche realist toont den idealistischen kant nooit te hebben begrepen. Tegen een valsch idealisme dient men eveneens op zijne hoede te zijn. Een dichter dient in zijne verzen zijn eigen gemoedsleven weer te geven. Bilderdijk was als dichter niet groot. Spreker heeft eerbied voor werkelijke smart, maar voor gehuichelde smart, zooals die in Bilderdijks verzen duidelijk spreekt, niet. Het menschelijk gemoed is van ontzaggelijke waarde. Als idealist moet men aan de realiteit van kennis, gevoel en wetenschap recht laten wedervaren. Door voorbeelden toonde spreker aan, hoe een valsch idealisme zich wreekt op hen, die het tot uitgangspunt van hunne werelden levensbeschouwing kiezen. Menschen, die zich zeer verre willen verheffen boven hunnen kring, letten dikwijls niet op de eischen, die het maatschappelijk leven hun stelt, en die hen tot een zegen van hunne omgeving konden maken. De poëzie rust op werkelijkheid; zij zetelt in 't gemoed. Het zoogenaamde hoog en laag is niet te hoog en te laag om er het kapitaal van geest en gemoed aan ten koste te leggen. Een valsch idealisme is het zijne helden tot halve en heele goden te verheffen. Alexander, de zoogenaamde groote, zou niet zoo ontzenuwd zijn, indien zijne vleiers hem niet als een god hadden vereerd en aangebeden. Stippen wij ten slotte nog aan dat spreker zelf geen idealisme en geen realisme erkende, maar alleen waarheid als grondslag van levensrichting. Wie door den zin voor het ware gedreven wordt, | |
[pagina 367]
| |
weet het meest gewone te poëtiseeren en kent de wijze hoe de geschonken talenten moeten gebruikt worden.’ Nog dient vermeld, dat alle aanwezigen met werkelijke belangstelling hoorden naar deze schoone voordracht, waarvan dit overzicht slechts eene flauwe weerklank is. |
|