[10 februari 1880
Verslag voordracht Rotterdam in de Nieuwe Rotterdamsche Courant]
10 februari 1880
Verslag van de voordracht van Multatuli te Rotterdam van 9 februari in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 41. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)
Multatuli hield heden avond eene lezing in de zaal van het Nut. In spijt van alle zij sprongen - van het Evangelie op valsche balansen, en van deze op morsige straten, enz. - scheen zijne voordracht een bepaalden vorm aan te nemen. Na eene inleiding om aan te toonen hoe het oog verschillenden indruk ontvangt naar gelang het zeer van nabij of op verschillenden afstand op een voorwerp rust, terwijl slechts eene normale belichting en een rationeele afstand, met vermijding van voorliefde of vooringenomenheid, tot eene juiste waarneming kan voeren -, kwam hij tot zijn onderwerp: de beoordeeling, van uitstekende, van groote mannen. Met tal van voorbeelden uit de Bijbelsche en uit de wereldgeschiedenis, toonde hij aan, hoe vele zogenaamde uitstekende en groote mannen door tijdgenoot en nageslacht verkeerd waren beoordeeld, omdat de eerste te dicht, het laatste op te verren afstand stond. Hoe dan tot een juist oordeel te geraken? De breede beantwoording van die vraag leidde tot geen ander panacé, dan dat men op goeden afstand, dat wil zeggen: dat men juist moet oordeelen; met andere woorden: hij die over uitstekende, groote mannen als tijdgenoot of geschiedschrijver een oordeel velt, moet zijn rechtvaardig, hetgeen van zelf insluit dat hij de ontwikkeling moet bezitten om te kunnen beoordeelen, dat hij moet zijn onbevooroordeeld, zonder naijver of nijd, en in staat zoowel het doel, dat de uitstekende of groote man zich voor oogen stelde, te doorgronden als om de middelen er naar af te meten die hij tot bereiking van dat doel aanwendde. Daar zeker de meesten het met die laatste stellingen eens waren, vond de spreker toejuiching.