waarheid uit te spreken, en houd ik het voor mogelijk voor allen die deze ‘eigenschappen’ wel bezitten, om het stuk van den heer Rovers juist in tegengestelden zin op te vatten.
Ik heb lang geaarzeld of ik zou antwoorden; want ik kan mij denken, dat ons courantenlezend publiek al tamelijk genoeg heeft van deze zaak. Maar wij zijn nu toch aan 't spreken over en aan 't waardeeren van den man, die het eenmaal van de daken verkondigde: ‘Publiek, ik veracht u met groote innigheid;’ men verschoone het dan, zoo een der duiveltjes die hem kwellen ook in mij is gevaren, die dezer dagen zoo druk over hem wordt aangesproken. Bovendien, ik kan met den heer Moerman zeggen: ‘het zou mij een straf zijn, om niet te antwoorden.’ Want op welwillende en niet welwillende wijze zijn er dingen gezegd, die ik niet kan en mag laten zonder ernstig protest. Daarom een kort woord eerst aan de 4 heeren te samen, en ook nog een enkel woord aan ieder der heeren afzonderlijk. De heer Kr. ergere zich niet, dat die verdeeling er wat preekmatig uitziet. Ik behoor tot de stumpers, die dit noodig hebben, om hetgeen zij zeggen willen behoorlijk achter elkaar mede te deelen, en mis de ‘eigenschappen’ om, van den hak op den tak springende, toch weer, als de poesen in de natuur, op mijn beenen te recht te komen. In die gave is de heer Dekker een meester, gelijk ik reeds in mijn vorig stuk gezegd heb.
De algemeene opmerking dan, die ik aan mijne vier bestrijders te samen te maken heb, is deze: de bedoeling van hetgeen ik schreef is geweest, om aan de lezers te geven een overzicht van het door den heer Dekker gesprokene en daarbij weer te geven den indruk, dien dat gesprokene op mij maakte. Ik wilde voor die indrukken ook niemand aansprakelijk stellen dan mij zelven, en daarom heb ik het stuk geteekend. Ik wilde het publiek, dat er niet geweest was, doen oordeelen, of mijne indrukken juist waren, en staafde daarom iederen indruk met woordelijke aanhalingen uit de rede van den spreker.
En nu constateer ik toch met genoegen, dat, wat gij ook tegen mij hebt ingebracht, niet één van u mij heeft kunnen zeggen: ‘gij hebt den gedachtengang van den spreker onjuist weergegeven; gij hebt de woorden van den spreker verdraaid of uit hun verband gerukt; gij hebt een caricatuur geteekend en stelt die voor als den