[4 januari 1879
Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt]
4 januari 1879
Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Wiesbaden 4 Januari 1879
Waarde heer Mansholt! Dank voor Uw brief van den 1n dezer, die my even als de vorige bezendingen behoorlyk geworden is. Ik ben dit gehele jaar na myn terugkomst uit Holland onwel geweest, zonder bedlegerig ziek te zyn. Ik kan niet beschryven wat er aan my hapert. Grotendeels is het 'n zielsziekte, schoon er toch ook dingen zyn die wèl duidelyk genoemd zouden kunnen worden, maar juist dat noemen doet my zeer! Vergeef toch dat ik zoo zelden schryf. Alle uiting doet me pyn. Of ik my gedurende myn verblyf in Holland door het houden van die voordrachten overspannen heb, weet ik niet. Toch zal ik moeten besluiten ook dit jaar weder zoo'n reis te maken. Het is noodzakelyk, maar ik zie er vreeselyk tegen op. Behalve de physieke inspanning heb ik van zulke publieksprekery ook een morelen afkeer. Ik ril als ik er aan denk. Ook houd ik zulke voordrachten voor niet nuttig. Als ik schryf, kost my soms een bladzy een gansche dag, en wel meer. Hoe kan dan het voor de vuist gesprokene goed zyn? Dit is onmogelyk! En daarby die algemeene tegenzin in uiting die my beheerscht! Elk woord dat ik zeg of schryf, kost me onbegrypelyke moeite. Ik weet niet of die kwaal bekend is. De oorzaak zal wel zyn: vermoeienis van 't gemoed, en óók het misbruik dat er van myn brieven gemaakt is. Dáárdoor ben ik zoo schuw geworden. 't Is een ware ziekte.
En dan de moeielykheid om die vreemde aandoening uitteleggen! Och, 't is zoo pynlyk.
U dank ik voor uw hartelyke bewyzen van deelneming. Ik wist