Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdUtrecht.Donderdag-avond had er op πάντα νοητά eene dameslezing plaats; ten half acht ure was de zaal in 't geb. voor K. en W. reeds eivol - geen wonder: Multatuli zou optreden. Wat hij gesproken heeft, heeft zeker bij den een meer indruk gemaakt dan bij den ander, maar toch meen ik, dat, als men onpartijdig wil beoordeelen, wat men Donderdag-avond ten gehoore kreeg, de uitspraak van het meerendeel der hoorders zal zijn: dankbaar, maar niet voldaan! Zoo ging 't ten minste mij. Spr. beloofde ons aan 't begin zijner rede eenige opmerkingen, gedachten, want meer waren 't niet, over wetenschap en zedelijkheid, en over het verband tusschen die beiden. Eene definitie wilde hij er niet van geven, daar volg. Spr. definities tot niets nut zijn. Want voor hen, die met de eene of andere zaak bekend zijn, is daarvan eene definitie onnoodig en overbodig, terwijl aan den anderen kant eene definitie van eenige | |
[pagina 384]
| |
zaak niet baat voor hen, die met deze onbekend zijn, en hen dus niets verder zal brengen. In alle opzichten zijn definities dus ondingen volg. D.D. We zullen de onjuistheid hiervan niet aantoonen: ieder denke daarover zelf na. De geheele rede, lezing, verhandeling, causerie - of hoe moet ik 't noemen, wat Mult. ons heeft voorgedragen - was een aaneenschakeling van voorbeelden, die moesten bewijzen, wat wetenschap en wat zedelijkheid is. Jammer nu maar, dat Spr. zelf er gedurig op wees, dat voorbeelden niets bewijzen - maar hoe? zoo zal menigeen vragen: gij, Multatuli, zegt zelf, dat voorbeelden niets bewijzen, en ge doet bijna den geheelen avond niets anders dan voorbeelden aanhalen; waartoe dit dan? - Een geregeld verslag te schrijven over wat M. ons Donderdag ten gehoore bracht is mij onmogelijk; er was in de geheele rede volstrekt geen samenhang; 't waren meer losse schetsen, voorbeelden, die hij ons voordroeg. Wat die voorbeelden, of anekdoten, want daarvan hadden ze soms meer, betreft, ze waren meestal onbeduidend, zeer gezocht en bewezen weinig of niets, daar zij meestal de zaak zelf, die Spr. wilde aantoonen, in haar wezen niet raakten. Het meest van alles heeft mij Spr.'s aangenomen nederigheid gehinderd; hij wilde volg. zijne eigene verklaring, niet pedant zijn, hij hield daar niet van, maar uit zijne geheele manier van spreken en doen bleek dit zóó duidelijk, dat hij, Mult., zeker eene andere opvatting van het woord pedanterie heeft, als hij zulk eene handelwijze niet pedant noemt. Het valsche en bedriegelijke waas van nederigheid, waarmede M. zich zelve omhult, blijkt ook uit zijne woorden, uit de minachting en kleinachting, waarmede hij over menschen spreekt, die in aller achting hoog staan aangeschreven. Zijne verwaandheid is daarvan de oorzaak, zijne lichtzinnige oordeelvellingen 't noodzakelijk gevolg. Verbeeldt u, om slechts één voorbeeld te noemen (tusschen twee haakjes: voorbeelden, als ze goed gebruikt worden, beteekenen volgens mij zeer veel): hij, M., zegt verder te kunnen gaan in zedelijkheid dan Jezus. Zeide de laatste van de menschen, dat zij vele muschjes te boven gingen, D.D. durfde dit gezegde uit te breiden en te zeggen: het menschelijk hart gaat vele werelden te boven! Ziet daar dus, o menschheid, Multatuli, die u den weg des levens zal wijzen, ziet daar den Christus van onzen tijd! Volg hem na en | |
[pagina 385]
| |
- waartoe gij zult komen, ik durf 't niet beslissen. Hij, M., waagt zich met Jezus te vergelijken niet alleen, neen, hij gaat zelfs verder, durft Jezus te verbeteren, stelt zich dus boven hem! Ik behoef er niets bij te voegen; ieder, die Mult. niet uit blinde aanbidding zonder verstandelijk oordeel napraat, maar een weinig meer met hem bekend is, zal 't bespottelijke en afschuwelijke deze redeneering en vergelijking spoedig inzien. Ik kan mij niet begrijpen, hoe iemand zulck een paralel durft te trekken; Jezus, die niet alleen zedelijk sprak, maar ook - en daar komt 't eigenlijk 't meest op aan - zedelijk deed en handelde, en Multatuli, die, ja, ook over zedelijkheid waagt te spreken, maar doen, - ieder oordeele hierover voor zich: welk mensch handelt steeds zedelijk!... Het hoogste in den mensch is zijne onvolmaaktheid, zeide D.D., niet allen zullen hem dit nazeggen. Hoe iemand als Mult., die de zedelijkheid van Jezus wil uitbreiden, zoo iets kan zeggen, begrijp ik niet. Hoe meer de mensch dus zijne onvolmaaktheid tracht te ontwikkelen, te voltooien, hoe hooger hij zal staan op zedelijk standpunt, volg [ens] D.D. Is deze de man, die Jezus' woorden durft aan te halen, te verbeteren, uit te breiden?! (....) J.M. |
|