Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli in Πanta nohta.Had onze wetenschap zoo weinig invloed op onze zedelijkheid, dat we wraakgierig konden zijn, we zouden misschien trachten het den heer Douwes Dekker betaald te zetten, dat hij een ongunstig oordeel velde over de dagbladschrijvers. We zijn echter niet wraaklustig, en bovendien, - daar er zoo wat niets was, wat genade vond in de oogen van den geachten Spr. behoeft het niemand te verwonderen, dat ook de pers bij zijn voordracht van gisteren niet zonder kleerscheuren afkwam. Veroorloven we ons toch enkele aanmerkingen omtrent het gesprokene, dan moeten we verzoeken, dat dit niet aan zucht tot weerwraak worde toegeschreven, maar enkel aan het - Multatuli zeker lofwaardig dunkende, - streven, om waar, om oprecht te | |
[pagina 366]
| |
zijn. Wij moeten dat verzoek wel doen, omdat de heer D.D. nog al lichtvaardig is in 't beoordeelen van zijn evenmensch. Een enkel voorbeeld. Voorbeelden bewijzen wel niets, zooals M. te recht, ofschoon wel wat dikwijls zeide, maar ze wekken toch op tot nadenken. Een enkel voorbeeld dus: Een bejaard heer stond kort na den aanvang der voordracht op en verliet de zaal. De heer D.D. Had dit opgemerkt en vond gelegenheid daarover zijne ontevredenheid uit te spreken. Hoe nu, dachten wij: wie heeft u gezegd, dat die man opstaat en heengaat om u in de war te brengen, om u een teeken van afkeuring te geven? 't Is mogelijk, zelfs, wij erkennen het, niet onwaarschijnlijk, dat het daarom was, maar niet onmogelijk was het toch, dat de man den Spr. niet verstaan kon, ongesteld werd, dat hij geen goede plaats had kunnen bekomen, - want 't was stampvol in de zaal - en hoe kunt gij, Multatuli, die u zelven op zoo hoog voetstuk plaatst, dat ge heen ziet over, ja laag neerziet op zoovelen, uit ouder en later tijd, waarop het menschdom roem draagt, dan zoo laag bij den wal, zoo alledaagsch zijn, om op een bloote veronderstelling een afkeurend oordeel te bouwen? Wij zeggen, dat Multatuli zichzelven op een voetstuk plaatst. Toch beweerde hij in den aanvang zijner rede, - waarin hij, als zwak naar lichaam en geest een beroep deed op de welwillendheid van zijn gehoor, die hem dan ook in ruime mate geschonken werd, - een afkeer te hebben van pedanterie. Misschien zijn we zelven met de kwaal der pedanterie behept, misschien hebben we een andere opvatting van de beteekenis van het woord, maar ons heeft den ganschen avond niets meer gehinderd, dan wat ons pedanterie toescheen in de houding en manieren van den Spr., in den vorm en den inhoud van het voorgedragene; en wij dachten dan ook dikwijls aan een der 7 wijzen van Griekenland, die aan M.'s oordeel ontsnapt is, aan Diogenes, van wien gezegd werd: ‘de hoogmoed gluurt door de scheuren van zijn mantel.’ Het valsche van het waas van nederigheid, waarmede M. zich zelven omhult, blijkt zonneklaar uit de kleinachting, waarmede hij spreekt over wie in anderer schatting hoog staan... hooger zelfs dan Multatuli in eigen oogen staan kan, en uit de verwatenheid van zijne oordeelvellingen over alles, letterlijk alles, wat de vrucht is van het denken, van het zoeken naar waarheid van de besten en edelsten van ons geslacht. | |
[pagina 367]
| |
Maar 't wordt tijd, dat we van den Spreker ons tot de voordracht zelve wenden; de strekking daarvan is in korte woorden mede te deelen. Zij was tweeledig: het onderwerp was: wetenschap en zedelijkheid. Het betoog - of eigenlijk was het geen betoog en werd het ook niet als zoodanig gegeven - de strekking van de voordracht dan was eensdeels: te doen uitkomen dat, wat men gewoonlijk wetenschap of de wetenschap noemt, - niet de ware wetenschap is, en dat de invloed van die wetenschap op de zedelijkheid óf onmerkbaar, is óf heel niet bestaat. (....) De slotsom van Spr's voordracht was... het beste van al wat hij ten gehoore bracht en als men die neemt zonder al wat er aan voorafging, zullen velen het daarmee niet oneens zijn, die slotsom was, de niet nieuwe, maar dichterlijke gedachte, - we moeten allen dichters zijn: - de ware wetenschap, het toch altijd ware genot, de ware zedelijkheid zijn allen vervat in het ééne woord; de dienst van het goede.
De talrijke opkomst bewees, dat het een goede gedachte van ΠANTA NOHTA was, om den heer Douwes Dekker tot eene spreekbeurt uit te noodigen. Al houden wij ons overtuigd, in bovenstaande regelen de gedachten van velen der hoorders vertolkt te hebben, men zal het bestuur van het geachte gezelschap dankbaar zijn voor de aangeboden gelegenheid, om den heer D.D. Te hooren en dezen voor het vestigen van de aandacht op vraagstukken, wier overweging voor ieder van 't hoogste gewicht is te achten, ook al komen dan slechts weinigen tot de slotsommen, die de Spr. als de eenig goede trachtte aan te prijzen. Luide toejuichingen besloten de bijeenkomst. |
|