Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[22 maart 1878
| |
[pagina 364]
| |
zonder vol was 't niet, maar dat kan me minder schelen. De opbrengst van die avenden is byzaak. (Opgehouden door V. Helden. Ik had hem laten roepen. Nu is-i voor my naar de komedie om een en ander met Haspels te bespreken.). - Je vraagt 'n paar maal: hoe kwam je te Utrecht? Dus had je dien brief nog niet op 7 verschillende stukjes papier? Want daarin had ik, meen ik, uitgelegd waarom ik te U halt hield. En te Zwolle? Ja, ook 'n halt om 's avends ergens te blyven ten einde den volgenden dag minder te sporen, of zooiets. Het warrelt me, al die locomotie! 't Gaat als 'n hollend paard, dat alleen op bepaalde oogenblikken (van op - tot aftreden) in 'n geregelden stap wordt gebracht. De rest is als 'n droom, en ik moet me telkens inspannen om te weten waar ik op zekeren dag geweest ben. Ik heb moeite om me te herinneren waarover ik gesproken heb. Er is in dat alles iets van de Arabische Nachtvertellingen. Zoodra ik je 'n gereknGa naar eind2. brief zend, (nu lak ik niet, en 't heeft ook geen haast) zal ik wat bewyzen van goed gedrag insluiten. Daarmee kan je je vermaken. (Zoo even by 't thuiskomen 'n brief van Mevr. De Haas, die ik nog niet gelezen heb, maar toch weet ik al dat-i over de Rott lezing handelt, en zeker goed getuigt. - Over de Utrechtsche lezing ben ik wèl en niet tevreden. M'n voordracht was goed, daar ben ik zeker van, maar byomstandigheden maakten dat ik daar 't land hadGa naar eind3., tgeen ik zoo vry was te toonen door aan de kwajongens die me 't honorarium als 'n fooi in de hand wilden stoppen ('t was 'n vast akkoord geweest met 'n stud. genootschap) voor de voeten te gooien. Ik zei: ‘geef die voddery aan de armen’. De beschryving volgt later, en de redenen waarom ik 't land had. Wees dáárover niet verdrietig, en denk hoe mooi het is dat ik me zóó durf uiten waar ik 't noodig vind. Ik heb heel goed gedaan en ben er niets rouwig over. - En... iets anders. Óók 'n soort van Gewaltstreich!Ga naar eind4. Ook dáár heb ik geen berouw van. En dien zal ik je wèl beschryven. Na de voordracht te Rotterdam bleef ik tot 2 uur in (aangenaam) gezelschap, sliep weinig, en was dus gister moê. En ik moest naar Utrecht. Toch dacht ik aan Betsy. In alle haast (want behalve de vermoeienis nà de lezing, en 't prepareeren van de nieuwe, had ik, | |
[pagina 365]
| |
zooals altyd, allerlei andere drukte) nu toch had ik er toen de vigilante hier voor de deur stond er nog aan gedacht aan Bé te schryven dat ik 7 uur 40 met rytuig by haar zyn zou. Dat ze, als ze de lezing wou bywonen, dan kon mee gaan, en zoo niet dat ze dan maar hoefde neen te zeggen aan 't portier. Dat ik dat niets kwalyk nemen zou, maar in allen geval ‘morgen’ (dat zou van ochtend zyn) by haar zou komen koffidrinken om 12 uur. (En dan was m'n plan haar te verzoeken met my uittegaan om de pendule naar haar smaak te kiezen, maar dit schreef ik er niet by). In verband daarmee deelde ik V. Hall mee (die me in 't logement bezoeken zou) dat-i niet langer mocht blyven dan ½ 12. In 't kort, in al m'n drukte regelde ik alles op z'n best. Het hoofd liep me om. De invitatie van Bé had nog meer in dan zy weten kon, daar ik nog eerst weten moest hoe de zaak met dat studenten genootschap in elkaar zat en ik geen gratie van entree billet hebben wou. Bedoeld briefje aan Bé (en ook aan Van Hall) liet ik by aankomst te U door lieden van den trein bezorgen. (Ook nog 'n brief aan de studenten, dien ik hier te Rotterdam in de wachtkamer door V. Helden onder dictée had laten schryven. |