Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli in Utrecht.Multatuli hield Woensdag te onzer stede een voordracht. Zij het ons vergund den lezers van Minerva een kort verslag te geven van het gehoorde, benevens de opmerkingen, die des sprekers woorden ons ontlokten. In de geschriften van Multatuli leerden wij reeds zijne levendige taal en boeienden stijl bewonderen, maar zelden vermocht de schrijver een enkele zijner ideën bij ons over te planten. Denzelfden uitslag had de voordracht. De eigenaardige, puntige zegswijze van den schrijver vinden wij hier terug, wie echter des schrijvers ideën gelezen heeft, weet, dat de vorm van het meêgedeelde door M. zelven op den achtergrond gesteld wordt, dat het hem vooral te doen is om waar te zijn en zijn hoorders te overtuigen. Ons overtuigde de spreker door zijne woorden niet. De gansche voordracht voor de pauze diende slechts tot een inleiding van 's sprekers eigenlijk onderwerp. Hij wilde ons den weg tot het geluk wijzen. Voor zeker een zeer belangrijk onderwerp en de eigenaardige opvatting, die elk heeft van den weg die tot het geluk leidt, zou, wilde de terechtwijzing vruchtbaar zijn, meer dan eene voordracht eischen. Wij vragen nu, is het daar vergeefelijk dat de spreker de grootste helft zijner rede gebruikt tot de mededeeling dat hij verscheidene malen met de localiteit van Rotterdam onbekend zijnde, genoodzaakt was om inlichtingen te vragen en deze hem meestal onvoldoende verstrekt werden, benevens tot de opsomming van menig gebied, waarop de spreker niet tot gids kon verstrekken. Ons dunkt de hoorders zullen er reeds allen volkomen van overtuigd geweest zijn, dat Multatuli evenmin als iemand anders zich op elk gebied zou thuis gevoelen | |
[pagina 164]
| |
en zij zouden ruimschoots tevreden zijn geweest, wanneer de spreker slechts voldoende bewijzen had gegeven, dat hij op den weg naar het geluk een veilige gids mag heeten. Geenszins om te vernemen wat M. niet kan, maar om te hooren wat hij wel kan waren wij opgekomen. Hij deelde ons dan vóór de pauze mede, dat niemand hem den weg zou vragen op het gebied der medicijnen. Niets is natuurlijker meenen wij. Spreker heeft naar zijn eigene verklaring zelf nooit medicijnen gebruikt. Hij heeft ons geen bewijs gegeven dat hij lichamelijk zieken kan genezen, noch de oorzaak der kwalen kende. Wie zou zich dus tot hem richten terwijl er honderden zijn, die op dat punt meerdere kennis en rijkere ervaring hebben? Ook op het gebied der theologie zou niemand hem tot raadsman kiezen verhaalde M. Wie twijfelde weer hieraan? Spreker heeft ons herhaaldelijk bericht, dat hij geen persoonlijken God erkent, ergo kan hij ons aangaande dien onbekenden niets leeren. Was, vragen wij ook de verklaring dat hij geen kerkhistoricus is, noodig? Wie heeft M. ooit daarvoor aangezien? 't Spreekt, dunkt ons van zelve, dat, waar hij zelf verklaart op dit gebied tot doceeren onbevoegd te zijn, zijne onkunde aangaande de oplossing der vraag of de kerkgeschiedenis een afzonderlijk leervak moet wezen zeer verklaarbaar is. In de vaderlandsche historie zou, zei de spreker, ook niemand hem omtrent den weg komen raadplegen. Nu wie M. uit zijne werken kent, heeft het reeds herhaaldelijk ontdekt, dat hij zich bijna nimmer op neutraal standpunt weet te plaatsen en zonder vooringenomenheid weet te onderzoeken. Doch ook Woensdagavond kregen wij voldoende bewijzen van 's sprekers onbevoegdheid om als geschiedschrijver tot voorlichter te strekken. Hij vondt het bespottelijk! dat men Willem van Oranje den eeretitel van Vader des Vaderlands heeft geschonken, aangezien deze zich nimmer in gevaar begeven had (quod demonstrandum estGa naar voetnoot**). Wij vragen of het zich in gevaar begeven een criterium is van vaderlandsliefde. Voorts kon de Zwijger dien eernaam niet waardig zijn omdat de lijst der huiselijke dienst van het slot te Dillenburg door spreker ingezien, bewees dat het goud- en zilverwerk, door Willem tot huur van Soldaten verkocht niet zoo veel kon zijn, dat daarvoor werkelijk een goed leger kon op de been gebracht wordenGa naar voetnoot**. Was | |
[pagina 165]
| |
dit onderzoek grondig genoeg om Oranje's rijkdom in goud en zilver te kunnen constateeren? Maar gesteld eens, dat het waarheid was, dat hij weinig geld had om aan de huur van soldaten te besteden! Wanneer hij dan dat weinige besteed heeft zou dat dan geen verdienste zijn? De huurlingen, die hij gehuurd heeft zijn volgens spr. weinige geweest en hebben niets uitgerichtGa naar voetnoot***. Bewezen werd dit niet; het had onzes inziens toch wel bewijs noodig! Maar bovendien, dit alles zou Willem van Oranje's verdiensten toch niet kunnen verkleinen. Wij moeten eerlijk verklaren, dat het ons pijnlijk aandeed, een applaus te moeten aanhooren op een zóó lichtzinnig uitgesproken oordeel over Prins Willem I, dat zeker weinig vaderlandsliefde verried. Op het gebied der letteren mocht Spr. evenmin tot gids dienen. Hij was, noch professor, noch doctor, noch candidaat in de letteren zelfs geen onderwijzer. Nu dat wisten wij reeds. Had M. genoemde titels willen verwerven, hij had zich even als ieder ander aan een onderzoek naar zijne bekwaamheden op dat gebied moeten onderwerpen, dank zij onze billijke wet. Doch genoeg. Hij deelde ons nog mede dat hij ook op het gebied der philosophie, rechten, hoogere en lagere staatkunde onbevoegd werd geacht, om te onderwijzen. Dit was ons al weêr niets nieuws, en al waren de opmerkingen die hij hierbij voegde nog zoo interessant, zij waren te kort dan dat wij er veel nut van zouden getrokken hebben. Na deze groote inleiding hield de spreker eene pauze, waarin wij ons reeds angstvallig af vroegen, of het 2e deel der voordracht, voor ons even leerzaam zou zijn als het 1e. S. (Wordt vervolgd.) |
|