Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 763]
| |
Wiesbaden 9 Decr 1877 Waarde vriend, hartelyk dank voor Uw Bakhuizen v.d. Brink. Ik heb er al veel in gelezen, en 'n heelen oogst van opmerkingen - neen, geen oogst. Het gewas staat te veld, en zal daar wel verdorren en vergaan omdat het my onmogelyk is 't binnentehalen in de schuren. Velerlei verdrietelykheden - och, 't woord is wat zacht! - maken my sedert lang 't werken onmogelyk. Of liever, dit geldt het uitwerken, 't vorm geven aan m'n gedachten. Opmerkingen maak ik wel, en ik ben zoo vry te gelooven dat ze, ten-deele althans, de moeite van 't publiceeren zouden waard zyn. Maar de smart slaat me telkens de pen uit de hand. Meen niet dat ik groote woorden voor kleine zaken gebruik, (iets waaraan ik juist zoo'n hekel heb!) neen, ik verga inderdaad van verdriet. Toch wil ik u 'n blyk geven dat ik in uw B.v.d.B. reeds iets gelezen heb. 't Is nog niet veel, want ik lees zeer langzaam en schwerfällig.Ga naar eind1. Ik vind stukken als dat over Le MaireGa naar eind2. hoogstbelangryk. Zulke studien moesten we meer hebben. We konden daarvoor zonder schade 99/100 van onze zoogenaamde bellettrie missen. De pretenseGa naar eind3. mooischryvery in dat genre wordt misselyk! Ik schaam me dat ik er ook aan deed. Erger nog dat ik, om niet om te komen van gebrek, wel genoodzaakt wezen zal er nog meer aan te doen. De richting van m'n geest wordt hoe langer hoe kontemplatiever, en de uiting voor Publiek valt me zwaar, zeer zwaar! Ook voel ik dat deze aandoening niet begrepen wordt, maar... wááraan schryft men dan m'n zwygen toe?- B. v.d. Brink! Ik erken dat ik, vóór 't lezen van uw IIIn bundel, weinig van hem wist. Het geschryf van Huet over hem, naar | |
[pagina 764]
| |
aanleiding altoos van z'n ongenietelyk geseur over z'n Potgieter, bracht me weinig of geen licht. Nu, om licht te verspreiden schryft Huet dan ook niet. Men moet al tevreden zyn als hy 't clair-obscurGa naar eind4. niet stikduister maakt. De expectoraties van Huet doen me altyd denken aan 'n dievenlantaarn... in den zak van 'n overjas. Ik kan er niet by zien. 't Kan aan my liggen, want ik hoor dat vele anderen gelukkiger zyn, of... zich gelukkiger voordoen. - B. v.d. Brink dan. 't Zou de moeite loonen 'n studie over hem uittegeven. Zeker was hy 'n belangryke persoonlykheid. Des te betreurenswaardiger dat-i après-toutGa naar eind5. maar 'n schryver was. Ook hy liet zich door 't métier verlokken tot het leveren van den onzin die 't lezend publiek nu eenmaal schynt te verlangen. Waarom niet zich bepaald tot het doorsnuffelen van archieven, en 't leveren van bouwstoffen? Was 't zelf-schryven en ‘stukken maken’ ook hem misschien 'n treurige noodzakelykheid? Schande dan over 't volk dat hem niet in-staat stelde, z'n ware roeping ongestoord te volgen. Misschien vraagt ge wat ik in V.D.B's schryven afkeur? Laat me eerst zeggen dat hy m.i. veel beter schryft dan verreweg de meesten. Mais ce n'est pas jurer gros,Ga naar eind6. want het misbruik dat er door onze mannen der pen gemaakt wordt van de algemeene onbedrevenheid in lezen, is hemeltergend. Niets zou makkelyker zyn dan dagelyks 'n courantGa naar eind7. uittegeven, gevuld met de zotternyen der schryvers van den dag- (ik ben zoo vry in brieven als dezen my slordigheid te veroorlooven. Het tegendeel zou ik onvriendschappelyk vinden. Voortaan verander ik alzoo: ‘'n dagelyksche courant’ niet in: ‘dagelyks 'n courant’. Het zyn juist zùlke blunders, (en ergere!) waarop ik 't oog heb.) Dat er slecht geschreven wordt (d.h.Ga naar eind8. in casu:Ga naar eind9. slordig gedacht, zou me minder verdriet doen, wanneer er maar niet door de algemeene tevredenheid bleek dat ‘men’ niet gewoon is onderscheid te maken tusschen onzin en gezonde rede. Ik wed tien tegen... niemendal, dat er in heel Holland geen 20 lezers zyn, die de schouders ophalen over de bewyzen die B.v.d.B. hier en daar geeft van McAuley'sGa naar eind10. schryverstalent. Lieve god, die bewyzen zyn armzalig! Zie bladz 185, boven aan! Zie de(n) ‘om hareGa naar eind11. satirische(n) | |
[pagina 765]
| |
kracht onvergetelyke(n) trek’ op 192-193! Men moet al heel weinig te onthouden hebben om zoo'n schryversprouesseGa naar eind12. in z'n gedachten te houden... neen, nu zal ik ze onthouden, my zal ze voortaan inderdaad onvergetelyk zyn!- En die ‘ponjaardsteek’ op blz 183! Als er geen scherper wapens waren dan zùlke dolken, zou 't nogal schikken met de welvarendheid der slachtoffers van de pen! 't Komiekst is dat B.v.d.B. zelf hier en daar flinke stooten uitdeelt. Wat bewoog hem toch de schryvery van dien MacAuley - ‘dien’ met al de verachtingGa naar eind13. die 'n gewetenloos verkrachter van de waarheid verdient! - wat bewoog toch B.v.d.B. tot het uitreiken van zulke zotte certificaten. Hy wist beter, dit blykt uit z'n eigen werk. Toch verdenk ik hem geenszins van opzettelyke leugen. 't Is 'n quandoque dormitare.Ga naar eind14. Maar dat ‘quandoque’ komt wat al te dikwyls voor. 't Wordt hebbelykheid, gewoonte, tic. Ik stel B.v.d.B. te hoog om 't hem niet kwalyk te nemen. By verreweg de meeste papierbekladders let ik er niet eens meer op.- Daar brengt de post den Spectator. - Neen, ik let er niet eens meer op. Toch moet ik erkennen dat ik even vloekte. M'n vrouw vroeg: wat is er? Ik antwoordde niet, maar toen ze zag dat ik den Spectator (zie: IsingGa naar eind15.: ‘Een mooi boek is dit.’) En wat er volgt!) nu toen ze zag dat ik den Spectator in handen had (gehad had want ik smeet 't vod neer) toen... had ze geen antwoord meer noodig. Ze wist met overvloedige zekerheid waarom ik gevloekt had. Ik ben nog altyd zoo dom, zoo naïf, zoo oorspronkelyk, zoo vreemd dat ik, als Jezus, woedend word als ik 't volk zie bederven. De leege praat waarmee men 't dag uit dag-in volstopt, is vergif! Ben ik dan de eenige die dit inzie? Ben ik de eenige die my er over erger? En dan te moeten schryven voor 'n publiek dat dáármee genoegen neemt! O god 't is zoo bitter! Als ik 'n jaar of tien (slechts) jonger was, lei ik me op timmeren toe, en om m'n humeur niet te bederven sloeg ik geen oog in 'n boek.- Ik wachtte heden brieven van m'n kinderen. Alweer niets! Niemand kan beseffen wat ik te dragen heb. De uitlegging zou me te zwaar vallen. Door allerlei machinatien zyn m'n kinders van my afgetrokken - och, zoo treurig! Maar waartoe u dit te schryven? | |
[pagina 766]
| |
Beste kerel, ik kan niet schryven zonder dat m'n smart doorstraalt. Ziedaar juist een der redenen waarom ik zoo weinig voortbreng. De smart verteert me.- Ik wou u 'n opmerking meedeelen over dien grafsteen van Lemaire.Ga naar eind2. Ik meen de twee fouten in 't opschrift te kunnen verklaren, doch om zeker te zyn zou ik 'n facsimile van 't ding moeten zien. Misschien niet eens. Ziehier. Er zal gestaan hebben Later hebbenGa naar eind16. of Le Maire zelf of z'n erfgenamen last gegeven het ontbrekende nulletje er by te zetten. Dit is slordig geschied (misschien uit plaats gebrek) en de steenhouwer heeft het te hoog gebeiteld zoodat het by ‘verloren’ is komen te staan. Het verwondert me dat B.v.d. Brink niet op dit denkbeeld gekomen is. Zelfs al bleek er niet dat er reden was om de O (zegge ten-rechte: de nul) 'n verkeerde plaats te geven, de steenhouwers die by zulke dingen gebruikt worden, hebben dikwyls geen aanleiding noodig om 'n woord of letter op 'n verkeerde plaats te zetten. Ze konden dikwyls niet lezen, en wisten niet wat het gebeitelde beteekenen moest. Hiervan zyn veel voorbeelden. Ook daarvan dat ze dikwyls, als de ruimte wat nauw was, 'n letter of woord weglieten. (Zoo als bilderdyk, als z'n versregel 'n voet, of ½ voet, te veel had). Vindt ge myn gissing over 't verdwalen van die nul, (en haar promotie dan tot 'n O) gegrond, dan stel ik u voor 't in den Spectator te plaatsen. Op eigendomsrecht maak ik geen aanspraak. Ikzelf wend me niet tot den Spectator, sedert hy de bespottelyke scheldparty van V.d. Linde heeft opgenomen en 'n (al te kalme!) repliek weigerde te plaatsen.- Van V.D.L. gesproken, ik hoor noch zie iets van hem. Hy komt nergens. Nu, ik ook niet, maar ik moest hem toch eens op 'n wandeling zien, dunkt me. Hy is 'n ongelukkig mensch die met niemand vrede houden kan. 'n Ander scheldt als-i boos is. V.D.L. scheldt om te schelden. 't Is hem 'n ware behoefte. Misschien gaat de zaak den doctor (Medae wel te verstaan) meer aan dan den moralist. Ja, de man is ziek! Vaarwel, beste kerel. Meen niet dat ik B.v.d.B. laag stel. Gister | |
[pagina 767]
| |
nog las ik als voorbeeld van schoonen styl, 'n paar blzz uit z'n werk aan m'n vrouw voor. (de inleiding tot de verhandeling over Le Maire.) Toch heb ik ook over dien styl ongunstige opmerkingen, of opmerkingen althans die m'n overigens zoo gunstig oordeel wyzigen. (namel: gemaakt klassicisme)Ga naar eind17.. Maar och, ik ben bedroefd en zal maar sluiten. Eene bittere onzekerheid over 't lot van m'n kinderen, martelt my. Was 't nog maar onzekerheid! Ik moest eigenlyk op reis, maar... ik kan niet! Wees hartelyk gegroet. Wy beiden verheugen ons, ook om uwentwil over den zachten winter tt DD Wat 'n slordige brief! Och, ik heb moeite de pen te houden. En ik had al 'n andere geschreven, maar dien verscheurde ik omdat ik te veel had toegegeven in 't beschryven van m'n ondragelyken toestand. Ook in dezen maak ik er melding van, maar als ik dat vermyden wou, kan ik nooit meer 'n brief verzenden. De zeer vriendelyke groeten van m'n vrouw. Ik weet wel dat ik uwen laatsten zeer welkomen brief niet beantwoord heb. Vergeef 't me. Ik blyf er by, dat de schryver van ChandosseGa naar eind18. dichter is. Z'n gevaarlykst gebrek is overmaat van indrukken, 'n ongewone fout. Ik heb hem ‘wiskunde’ aangeraden. Ook ik zie wel fouten in 't stuk (en vooral in de taal) maar dit belet niet dat het geheel onafhankelyk-dichterlyk is. Hy is iemand, en dit kan men van weinigen zeggen. |
|