Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdOorspronkelijke letterkunde.
| |
[pagina 189]
| |
kracht van het betoog is gevoeld. Doch het eigenlijke doel - Multatuli erkent dit in de vierde uitgaveGa naar voetnoot* met te verklaren bitterheid, het eigenlijke doel is gemist. Maar toch niet zóó zeer gemist, als de schrijver zich dit in zijn verklaarbare wreveligheid schijnt voor te stellen. Wij gelooven, dat diezelfde Max Havelaar meer nut gesticht, meer goed gedaan heeft dan men oppervlakkig zou zeggen; al worden ook thans nog wel Havelaars bespat door den modder van Slijmeringen en Droogstoppels; al heeft de Natie nog niet in ronde woorden ‘recht geëischt in de Havelaarszaak.’ Dat er een herdruk van den Max Havelaar noodig was, is een zaak, die van zelf spreekt, en onze aankondiging zou in gewone omstandigheden kunnen volstaan met het uitdrukken van onze bevreemding, dat dit werk het eerst tot een vierden druk gebracht heeft; 't geen bewijzen kan dat het wel veel - maar zeer zeker nog niet genoeg gelezen is. Doch deze uitgave heeft niet alleen de eigenaardigheid, dat zij door den auteur herzien is, maar dat daaraan belangrijke aanteekeningen en ophelderingen zijn toegevoegd, die op zich zelven een uitvoerige bespreking zouden kunnen uitlokken. Die aanteekeningen verhoogen voorzeker de waarde van het werk. De auteur was het niet geheel met zich zelven eens, in hoeverre er behoefte aan nadere opheldering bestond. Op bladzijde 340 toch lezen wij: ‘Wat nu deze nieuwe uitgaaf betreft, ik stond bij de noten die straks volgen, gedurig in twijfel over de meer of mindere behoefte aan toelichting. Dit bezwaar is tweeledig, en betreft zoowel het ophelderen van 'n maleische of vreemdklinkende uitdrukking, als de staving der feiten die in den Havelaar worden meegedeeld. Ik weet nog altijd niet hoe diep 't door de Van Twisten uitgestrooid praatje ‘dat ik maar 'n roman had geschreven’ wortel heeft geschoten? Durft men de door mij overgelegde officieele stukken voor onecht houden? Hiervan is me niets ter oore gekomen. Dewijl men echter bij voortduring weigert mij de plaats in te | |
[pagina 190]
| |
ruimen die me zou toekomen indien ze voor echt worden erkend, viel 't mij moeielijk 't juiste midden te vinden tusschen te veel en te weinig rechtvaardiging. Ik liep telkens gevaar 't justificeeren over te slaan van iets dat in de oogen van sommige lezers bewijs kon noodig hebben, en elders iets met bewijzen te staven dat alle verdere toelichting missen kon, een fout die me zou blootstellen aan de - gewoonlijk verkeerde! - toepassing van 't bekende: qui s'excuse s' accuseGa naar eind1.. Te excuzeeren nu heb ik, die mijn plicht deed, niets. Nederland deed zijn plicht niet, en heeft zich te verontschuldigen dat het tegen Havelaar partij trekt voor schelmerij. Zóó is de zaak! ‘De weifeling dan tusschen te veel of te weinig justificatie der aangevoerde feiten, hinderde mij zeer. Maar zie, tamelijk ver reeds gevorderd met het afwerken der noten, bleek me dat ik bezig was de grenzen der mij gegunde ruimte - een ruimte die ik zelf vroeger voldoende had gerekend - zeer ver te overschrijden. Mijn aanteekeningen, toelichtingen en ophelderingen op filologisch, land- en volkenkundig of historisch terrein, dreigden weldra den oorspronkelijken tekst in uitgebreidheid te boven te gaan. Het hierdoor noodzakelijk geworden knotten was me een verdrietig werk, en ik ben zoo vrij te gelooven dat de lezer er iets bij verliest.’ Wij vermeenen dat Multatuli gerust de vrijheid mocht nemen om dit te gelooven; want de lezer heeft, naar vele wetenswaardigheden en ophelderingen in deze nieuwe uitgave te oordeelen, daar hoogstwaarschijnlijk iets bij verloren - evenzeer als de auteur zelf er bij gewonnen zou hebben, wanneer pagina's als bl. 342-344, althans onafscheidelijk verbonden aan een werk als de Max Havelaar, niet uit zijne pen waren gevloeid. Ieder, die den Max Havelaar naar waarde schat, zal dit moeten beamen; doch waar hij zich in scherpe, sarkastische bewoordingen er over beklaagt, dat sinds het eerst verschijnen van dat werk alles nagenoeg het oude gebleven is, spreekt weer de innige verontwaardiging, die ons in den Havelaar placht mee te sleepen. Helaas, niet alleen op Indische toestanden slaat het, wat Multatuli in die aanteekeningen en ophelderingen bij de uitgaaf van 1875 schrijft: ‘Zoo volgde na elk versleten experiment een nieuw experiment. | |
[pagina 191]
| |
Na elke verbruikte kwakzalverij, een nieuwe kwakzalverij. Bij elk nieuw ministerie een nieuw arkanum. Voor elk nieuw arkanum nieuwe ministers, bestemd gewoonlijk meer jaren den overladen pensioenstaat te bezwaren, dan ze maanden op 't kussen hadden gezeten. En de Twee-Kamer aan 't redevoeren! En de kieskollegien aan 't opvijzelen of zwartmaken! En 't Volk aan 't luisteren! Al die nieuwigheden werden onderzocht, beproefd, toegepast, ingevoerd. In Indie maakte men de hoofden, de Europesche ambtenaren, en vooral de bevolking biengoeng met de onophoudelijke changements-à-vueGa naar eind2.... en er zou niets veranderd zijn na den Havelaar? Ten gevolge van den Havelaar? Allons donc! Er is nà en tengevolge van dat boek, in Indië geschied wat er met Jan Klaassen's horloge gebeurde. Men had dien wijsgeer de opmerking gemaakt, dat het werk vuil was, en daarom verkeerd liep. Fluks wierp hij 't in de goot, en reinigde het met 'n stalbezem. Volgens andere traditien van de haagsche poppenkast zette onze politikus er den hak van z'n klomp op. Ik kan den lezer verzekeren, dat er werkelijk veel veranderd is in dat horloge!’ Niet uitsluitend koloniën, ook andere departementen van algemeen bestuur lijden aan een dergelijk malaise en de toestand is gaandeweg van dien aard geworden, dat men haast geneigd zou zijn, om aan de hooggeroemde en schier als axioma aangenomen zegeningen van het constitutioneele stelsel te gaan twijfelen. Het parlementair raderwerk ten onzent loopt stroever dan ooit, en de belangrijkste zaken, die om een spoedige afdoening schreeuwen, blijven hangende, omdat regeering en volksvertegenwoordiging 't niet samen eens kunnen worden. Inzonderheid is dit het geval met het Departement van Oorlog, dat reeds een tal van ministers versleten heeft, zonder dat men dan maar een enkele schrede nader tot het doel is gekomen. En toch is deze aangelegenheid niets minder gewichtig dan de hervormingen in Indië, waarop Multatuli reeds voor jaren met zooveel zeggingskracht aandrong. Weet men dan niet dat een azuurblauwe lucht eensklaps bedekt kan worden door zware onweerswolken, waar kort te voren nog nauw merkbare wolkjes aan den gezichteinder speelden? Ziet men dan thans niet de zwarte koppen, die zich aan den koperkleurigen horizon samenpakken? Al is de toestand onrustbarend, men mag niet onbillijk zijn en | |
[pagina 192]
| |
over 't hoofd zien, wat er, trots de tegenwerking van alle kanten, niettegenstaande het noodlottige van de partijdrift, die onze Kamer in een tournooi herschiep, reeds partieel gedaan is. Zoo was de pas afgetreden minister van oorlog ijverig werkzaam geweest, om zooveel in zijn vermogen was, het bestaande te verbeteren, en dus is er bij het ‘onderzoeken, beproeven, toepassen, en invoeren van al die nieuwigheden’, waarvan Multatuli gewaagt, toch ook wel iets goeds en bruikbaars tot stand gekomen. Of zou de omineuse voorspelling, die Multatuli de Nederlandsche natie naar het hoofd werpt, zou die waarheid bevatten?... ‘Nederland heeft niet verkozen recht te doen in de Havelaarszaak. Zoolang tweemaal twee vier zal wezen, blijft het zeker dat dit verzuim - dat deze misdaad! - het punt van uitgang worden zal van 't verlies zijner Indische bezittingen. Wie deze voorspelling wantrouwt omdat heden, en dus slechts vijftien jaren na m'n zeer gedwongen optreden, de Hollandsche vlag nog altijd te Batavia waait, verraadt de nauwte van z'n politieken blik. Meent men dat omkeeringen als die welke Insulinde tegemoet gaat, en waarmee faktisch reeds 'n aanvang gemaakt is - ziet ge dit niet, Nederlanders? - kunnen plaats grijpen in 'n bestek als voldoende wezen zou voor 'n dagelijksch voorvalletje uit het bijzonder leven? In 't leven der Staten is vijftien jaar minder dan 'n oogenblik.’ Zouden wij binnen zekere grenzen dit betoog niet mogen omkeeren en aanvoeren, dat hervormingen op zoo groote schaal, als die noodig zijn, niet in een dag uitgevoerd worden, niet in een oogwenk hare zegeningen verspreiden. Hoeveel rustelooze arbeid en volharding, hoeveel tijd is er niet toe noodig, om met tradities te breken en ingeworteld kwaad uit te roeien? Hoe vaak leden de beste bedoelingen niet schipbreuk op tegenwerking en vooroordeel, hoe ontzettend groote stap is er niet tusschen de schoone theorie - en de moeitevolle praktijk? De schrille toon, die ons uit het appendix van den Max Havelaar tegenklinkt, is desniettemin te verklaren; de profetische woorden van Multatuli zijn veelal in den wind geslagen en datgene, wat de grootste deugd ook thans nog van dat werk moet genoemd worden - ‘dat het actueel is’ - thans moet dit tevens als de grootste ramp voor ons vaderland worden aangemerkt... George Kepper. |
|