achter. Wellicht is dit voor een groot deel te wijten aan de omstandigheid dat het de eerste maal was dat dit stuk door het gezelschap werd opgevoerd en velen dientengevolge nog niet genoeg ‘rolvast’ waren, iets wat vooral merkbaar was voor hen die met het stuk in de hand het spel gadesloegen en de ervaring opdeden dat enkele medespelers zeer vrijzinnig waren in het veranderen en omzetten van woorden en zinnen.
De opvatting van den heer Hendrickx, die koning George moest voorstellen, was niet de onze. Over het algemeen was hij in houding noch bewegingen koninklijk, en meestal liet hij - enkele goede oogenblikken uitgezonderd - het publiek koud.
Ook de heeren Frederik, Nuggelmans, van Doeselaer en Corijn beantwoordden niet aan de verwachting die men van Miralde, von Schukenscheuer, Hesselfeld en Spiridio koesterde. Vooral in de nachtelijke scène met den koning, toen zij onder champagne en sigaren tot vroolijkheid werden aangespoord en de gewone etiquette voor eene wijl in den ban was gedaan, hadden wij hen gaarne wat losser, wat ongedwongener gezien.
Den heeren Daenens als van Huisde en van Kuyk als Herman komt lof toe voor hun spel. De heer Dierckx was als Puf mede op zijne plaats. De rollen van de vier lakeien waren aan goede handen toevertrouwd, namelijk aan de heeren Victor Driessens, van Kuijk, Dierckx en Lemmens. Laatstgenoemde vervulde tevens het karakter van Albert, Hanna's verloofde, hetwelk hij, evenals de heer Desomme dat van den kleermaker Landsheil, naar eisch trachtte te vertolken, met afwisselenden goeden en min gunstigen uitslag. De voorlezing van Albert's gedicht was echter zeer ongelukkig en o.i. weinig geschikt om het hart van Hanna voor poëzie in gloed te zetten.
Evenals elders had ook hier de voorstelling - die van half acht tot middernacht duurde - plaats zonder muziek in de pauzen tusschen de bedrijven.