Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdEen halm teveel uitgetrokkenHet was mij bijzonder aangenaam, Dr. van Vloten in zijn voorgaand artikel, het verzoek tot mij te zien richten, mijne opmerking omtrent Onkruid onder de Tarwe no. XIII te motiveeren. Zonder dat verzoek toch zou ik geaarzeld hebben, als redakteur der Tolk een polémiek - want dat dient het toch min of meer te zijn - te openen met een harer meest op prijs gestelde medewerkers. Thans echter schik ik mij gaarne naar Dr. van Vloten's verstandige, en voor beide partijen aangename, verhouding tusschen medewerker en redakteur. Om te beginnen dan moet ik den wieder van het onkruid op eene kleine onjuistheid opmerkzaam maken waar hij zegt, dat in een vorig nummer der Tolk tot hem de vraag zou zijn gericht, wat hij, in verband met zijne beschouwingen, van Multatuli's tweede huwelijk wel zeggen zou. Die vraag is nergens gedaan. De woorden, waarop Dr. van Vloten doelt, zijn te vinden onder het ‘letterkundig nieuws’ van nummer 26, en luiden als volgt: ‘Zonderling treft Dr. van Vloten's oordeel over Multatuli's liefde in Onze Tolk van de vorige week samen met den ondertrouw van E. Douwes Dekker met Mej. Schepel, die dezer dagen te Rotterdam plaats | |
[pagina 679]
| |
had.’ Het is mij niet duidelijk, hoe de schrijver uit Bloemendaal daarin eene uitnodiging heeft kunnen zien om zijn oordeel over dat huwelijk kenbaar te maken. De woorden zelve zouden reeds voldoende het onjuiste van die opvatting bewijzen. Maar door een bijzondere omstandigheid kan ik daaromtrent duidelijker opheldering geven. De opmerking was mij namelijk toegezonden, en hij die ze maakte had er de hoop bij uitgedrukt, dat de pers zich over de zaak geen indiscreete uitlatingen zou veroorlooven, aangezien het bijzonder leven van een publiek persoon, volgens stellers meening, geen publiek eigendom was. Ik liet dat bijvoegsel weg, omdat het opgevat kon worden als een zijdelingsche afkeuring van Dr. van Vloten's voorgaande artikelen over Multatuli, met welke afkeuring ik mij - zooals nader zal blijken - niet zou kunnen vereenigen. Dat echter de inzender zelf zijne opmerking van dien wensch deed vergezeld gaan, bewijst duidelijk genoeg dat er geen sprake kan zijn van de bedoeling om Dr. van Vloten's oordeel over het bedoelde huwelijk uit te lokken. En inderdaad, de woorden, zooals zij daar staan, geven ook niets anders te kennen dan dat de aankondiging van Multatuli's tweede huwelijk, op het oogenblik waarin zijn eerste zoo breedvoerig besproken werd, min of meer toevallig mocht heeten. Ik kom nu tot mijne bewering zelve, dat namelijk, 1o. Douwes Dekker's tweede huwelijk eerder prijzenswaardig dan belachelijk is - want zoo luidde de eerste, aan Dr. van Vloten medegedeelde, lezing van mijne opmerking, en ik houd mij daar gaarne aan - en 2o. dat het in allen gevalle een zaak is, die D.D. slechts voor zichzelven te verantwoorden heeft. Ad primum. Nemen wij alles aan wat Dr. van Vloten zoo breedvoerig in 't licht heeft gesteld waarvan de slotsom is, dat Multatuli gedurende zijn eerste huwelijk in betrekking stond tot een andere vrouw, terwijl hij voor het publiek zijn huwelijksliefde beschreef als een soort van ideaal. Dat nu eenmaal vast staande, zou Dr. van Vloten het dan beter hebben gevonden, indien M. die tweede vrouw ook had bedrogen en haar omgang slechts had gezocht als een soort van tijdverdrijf? Wordt deze geheele verhouding - afgescheiden van die laffe sentimentaliteit tegenover het publiek, die hiermede nu niets te maken heeft - wordt, zeg ik, die geheele verhouding niet begrijpelijk, ja, voor iemand die rekening houdt | |
[pagina 680]
| |
met den mensch zooals hij is en niet zooals hij zijn moest, bijna verschoonbaar, wanneer zij waarachtige liefde van M. voor die andere vrouw ten grondslag had? En wat bewijst dit tweede huwelijk anders? Is het niet een blijk van achting en van liefde, dat hij Mej. Schepel geeft? Is het als zoodanig niet prijzenswaardig? Zou Dr. van Vloten liever gezien hebben, dat hij nu ook deze vrouw aan haar lot overliet? Neen, het valt gemakkelijk, met zulke zaken den draak te steken; maar naar mijne meening pleit dit tweede huwelijk van M. evenzeer voor zijn karakter als zijne behandeling van Tine er tegen getuigde. Wat de tweede quaestie betreft vraag ik: Wat heeft aan Dr. van Vloten het recht gegeven tot iets, dat ook hij in gewone omstandigheden zeker als zeer onkiesch zal beschouwen, namelijk zich op publieke wijze te mengen in iemands huiselijk leven, het te bespreken, om en om te draaien, van alle kanten te bekijken, totdat het huis geen huis meer is, totdat de muren zijn weggevallen en al wat daar binnen voor ieders oog verborgen moest blijven open en bloot zichtbaar ligt voor die nieuwsgierige, kleingeestige, zich in zoogenaamde schandalen verkneukelende menigte, die inderdaad zulk een groot deel uitmaakt van hetgeen men gewoon is het publiek te noemen? Dat recht werd door Multatuli zelf aan Dr. van Vloten en ieder ander gegeven. Ik ben het in dat opzicht met den wieder van het onkruid volkomen eens, en ik heb mij dan ook wel gewacht, eenige opmerking te maken omtrent zijne vorige artikelen. Wanneer men gaat gluipen en gluren om iemands gebreken en dwalingen op te sporen, dan is men een ellendeling. Maar wanneer zoo iemand u tot vervelens toe aan het oor komt malen met ‘ach ik ben toch zoo lief en zoo goed en zoo braaf’,Ga naar voetnoot* u voor uw genoegen op den koop nog eenige scheldwoorden naar het hoofd smijtende, en dat alles terwijl gij weet dat er op 's mans verzekeringen heel wat valt af te dingen, dan kan zelfs de zoogenaamde Christelijke zedeleer het u niet ten kwade duiden wanneer gij hem antwoordt: ‘Kerel, wien denk je wel dat je voor hebt? Denk je dat ik geboren ben om jou 't pleizier te geven, mij voor den gek te houden? Ik zal je eens precies zeggen, hoe het naar mijne meening met al die lievigheid en goedheid en | |
[pagina 681]
| |
braafheid van je staat, en ga dan verder als je blieft je praatjes aan een ander verkoopen.’ Dat derhalve Multatuli ons aan de haren er bij heeft gesleept om zijne verhouding tot Tine te bekijken, dat geeft ons volkomen het recht, ze ook goed op te nemen en te zeggen, wat wij er van denken. Maar - hier komt de cardo quaestionis - met zijne verhouding tot zijne tegenwoordige echtgenoote heeft hij ons nooit lastig gevallen. Dat hij het tegenover ‘publiek’ altijd heeft doen voorkomen alsof er van zulk eene betrekking geen quaestie was, dat moest immers juist zijne liefde op het papier voor Tine bewijzen, dat moest, met andere woorden, juist de goochelarij in 't leven roepen, waarvan Dr. van Vloten hem zulk een scherp verwijt maakt. Welnu, dan bestaat ook het recht van beoordeeling dat wij over Multatuli's eerste huwelijk hadden, met betrekking tot het tweede niet. Was Tine door hem al tot een publiek persoon gemaakt - de tegenwoordige Mevrouw Douwes Dekker is het niet. Die vrouw en hare betrekking tot Multatuli moeten gerespecteerd worden zooals ieder onzer zal wenschen, dat zijne wettige echtgenoote zal geëerbiedigd worden. Aan den band, waardoor deze twee menschen zich aan elkander hebben willen verbinden heeft het publiek niet het recht te tornen, het sluiten van dien band hebben zij slechts elkander en zichzelven te verantwoorden. Ziedaar de nadere explicatie der opmerking, die ik omtrent onkruid onder de Tarwe No. XIII maakte. Wat de verdere kritiek van Dr. van Vloten over Multatuli's werken en streven aangaat, kan ik niet nalaten, mij te rangschikken onder hen die er hem hunne instemming meê hebben betuigd. Natuurlijk zijn mij daaromtrent ook wel eenige minder sympathetische bedenkingen voor den geest gekomen (zoo vind ik b.v. dat Dr. v. Vloten tegenover de schaduwzijden de lichtzijden - de schoone, ja heerlijke denkbeelden van Multatuli - niet genoeg doet uitkomen). Maar ik bedacht toen ook dat de bedoeling niet was, den oogst binnen te halen, maar het onkruid uit te wieden. Dat dit met zulk een scherpen blik, door zulk een bekwame, vaste hand wordt gedaan, dat zal, hoop ik een krachtig geneesmiddel zijn tegen de waarlijk bestaande Multatuli-vergoding (dom en stuitend zoals iedere vergoding) en ik acht het een voorrecht voor Onze Tolk, dat hij daarvoor het veld van bearbeiding mag zijn. P. Brooshooft. |
|