lichter nog dergelijke verwijtingen, als die uit Utrecht, mij door een of ander blind vereerder naar 't hoofd geworpen. Tot leering zal mij daarentegen ieder bereid vinden, en hoop ik dan nu ook, dat Mr. Brooshooft, die 't omtrent mijn laatste opmerkingen niet met mij eens zegt te zijn, mij en den verderen lezers van zijn Weekblad de gronden niet verzwijgen zal, waarom hij dit tweede huwelijk minder belachelijk dan prijzenswaardig acht. Zoo luidde althans zijne uitdrukking. Ik kan mij echter niet ontveinzen, dat de in zijn opmerking geuite meening, als zou D.D. voor dit huwelijk slechts zich zelf verantwoording schuldig zijn, minder strookt met de een paar nommers vroeger in zijn blad voorkomende vraag, wat ik, in verband met mijne beschouwingen, van dit huwelijk wel zeggen zou. Het gaat toch niet aan, iemand eerst een antwoord over een of ander punt af te vergen, en dan naderhand, wanneer dat antwoord niet in bedoelden zin uitviel, te verklaren, dat zulk een punt eigenlijk niet voor zijn rechtbank behoorde. Ik deel intusschen in die zienswijs niet; ik meen, dat de wijze, waarop de nederlandsche Curtius Douwes Dekker, met zijn gansche gezin, voor 't nederlandsche volk is opgetreden, ieder lid van dat volk ook het volste recht geeft, hem openlijk rekenschap te vragen van zijn handelingen en geschriften, in beider onderling verband. Wanneer iemand zich op een dergelijke hoogte, op een zoo reusachtig voetstuk stelt, als hij, van den aanvang af en in toenemende mate, verkozen heeft te doen; dan staat het ieder volkomen vrij, hem te vragen, met welk recht en op welke gronden hij dat doet, en wat er al dan niet aan is van de groote woorden, die hij omtrent zich en de zijnen bezigt. Hij zelf, niet ik of een ander, heeft het eerst zijn gelukkig huwelijk - gelijk hij 't noemt - zijn Tine en zijn kinderen op 't tapijt gebracht, en daaromtrent allerlei
moois geschreven, ons allerlei roerends zoeken diets te maken; en wij hebben dus recht te weten, in hoe ver hij ons daarin al dan niet moedwillig bedrogen heeft. Hem daarvoor alleen voor zichzelf verantwoordelijk te willen stellen, nadat hij er eerst zelf het gansche lezend publiek in betrokken heeft, is niet doenbaar. En wat mij betreft, zal ik de vrijheid nemen met zijn tweede huwelijk den draak te steken, totdat, het zij Mr. Brooshooft, het zij een ander, mij op degelijke gronden zal aangetoond hebben, waarom het, in verband met zijn woorden en werken be-